Muziek: 3****
Regie: 2**
Blauwbaards Burcht
Blauwbaards Burcht (A Kékszakállú Herceg Vára) is een opera in één acte (1911) van Béla Bartók. Libretto van Béla Balázs, naar het sprookje opgetekend door Charles Perrault. Voor het eerst opgevoerd bij de Koninklijke Hongaaarse Opera op 24 mei 1918. Bijgewoonde voorstelling: Opera Zuid, Theater aan het Vrijthof, première 1 november 2024.
Hertog Blauwbaard (bas) Thomas Oliemans (bariton)
Judith (mezzo-sopraan) Deirdre Angenent
Regie: Kenza Koutchoukali
Muzikale leiding: Duncan Ward
Orkest: Philzuid
Proloog uitgesproken door: Duncan Ward
Blauwbaards drie andere vrouwen: niet aanwezig
Charles Perrault
Het verhaal van Blauwbaards Burcht, of “Barbe Bleue” in het Frans, is oorspronkelijk afkomstig uit de Europese folklore. Het werd beroemd gemaakt door de Franse schrijver Charles Perrault (1628-1703), die het in de 17e eeuw optekende. Het verhaal draait om een rijke, mysterieuze man met een blauwe baard die zijn vrouwen in een verboden kamer opsluit.
Perrault geldt als een van de grondleggers van het moderne sprookje. De bekendste door hem opgetekende verhalen zijn onder andere Assepoester, Roodkapje en De Gelaarsde Kat. Perraults verhalen, gekenmerkt door een duidelijke structuur en levendige karakters, waren destijds vooral gericht op een volwassen publiek en bevatten zoals de meeste sprookjes morele lessen: wat is betamelijk, wat is onbetamelijk… Zijn werk markeert een belangrijke verschuiving van de mondelinge verteltraditie naar geschreven verhalen.
Nieuwsgierig Aagje
Judith, pas getrouwd met hertog Blauwbaard, is een nieuwsgierig aagje. Ze moet en zal weten wat er achter al die deuren van haar nieuwe huwelijksnestje zit. En tegen het nadrukkelijk echtelijk advies in moet ook die laatste, de zevende deur open. Daar zitten de drie vorige vrouwen van Blauwbaard; zij representeren de ochtend, middag en avond van zijn leven. “Dan ben ik zeker de nacht,” concludeert Judith terecht. Blauwbaard haalt wat bijouterieën uit Kamer nr 3 (de schatkamer) en behangt zijn nieuw verworven echtgenote ermee. Met de drie andere vrouwen betreedt Judith nu de omineuze Kamer nr 7…
Dan resten Hertog Blauwbaard slechts eenzaamheid en eeuwige duisternis.
Mèh mie lêpke!! [Hoe is het mogelijk]
Nadat de Oekraïense recidivist Andriy Z., aka Blauwbaard, afgelopen zomer met behulp van een collaborerend ambtenarenapparaat uit Amsterdam wist te ontsnappen in plaats van in het gevang te belanden, dook het loebassige hondsvot nog geen half jaar later alweer op, nota bene in Neerlands Stad van de Goede Smaak, het Wenen van Nederland, Parijs aan de Maas, de Parel van Zuid-Limburg: Mestreech! (ook wel: Maastricht).
Wij togen dus onverwijld naar Limburgs hoofdstad voor Blauwbaards Burcht door Opera Zuid. Om maar meteen door de zure appel heen te bijten: de productie bracht ons geen vurige opvlakkingen van intense genoeglijkheid. Deze opera kent een korte proloog, die eindigt met “Het is een oud kasteel. Het is al oud. Oud is ook de legende erover.” In de uitvoering door Opera Zuid werd de proloog door unne kletskriemer herschreven voor Mensen van Nu, met een voorspelbaar rampzalig en tenenkrommend resultaat in een griezelig, hybride idioom van Fortune Cookies en het voormalige Lieve Mona. Gauw vergeten dus, hoewel de laatste zinnen van de oorspronkelijke proloog, het oude kasteel en de oude legende, nog wel even uit ons denkraam opborrelden toen wij het toneelbeeld aanschouwden. Het geheel kwam ons voor als een concertante uitvoering verrijkt met een tafel en een sofa. In het op het toneel geplaatste orkest moesten wij “het kasteel” zien/horen, een expeditie die alleen met succes ondernomen kon worden met behulp van een ruime voorraad pseudologia fantastica. Rebelse gedachten welden op aan de niet door ons bezochte maar wel aan ons bekende uitvoering van de Nederlandse Operastichting in de tweede helft van de jaren zestig. Dat was me nog eens een kasteel van jewelste! Zie afbeelding.

Een paar woordjes Maastrichts
Niet voor de eerste keer in dit gruwelijke opera-tijdsgewricht (toen pisse plasse woord, is ‘ t gezeik begonne) was het vrijwel ondoenlijk om de tekst in verband te brengen met het toneelbeeld én de (programmatische!) muziek: mèt twie dobbelstein dertien oage goeje. (Kennie!) De tekst bracht ons een lugubere deemstering van het gemoed, het toneelbeeld daarentegen toonde ons heel prozaïsch het echtpaar De Vries dat ruziet over een dichte deur. Regisseuse Kenza Koutchoukali mikte op een Who’s Afraid of Virginia Woolf?-effect, maar helaas, een opera afpellen en er het etiket “psychologisch” opplakken is geen wondermiddel. Kijk, als het nou nog ergens om gáát…. ‘Ich will den Kopf des Jochanaan’, ja, daar kan je een aardige boom over opzetten. Maar de sfeer die uit deze Blauwbaard-enscenering opsteeg, was die van een Blauwbaard die verzuchtte “Mens, houd je kop toch een keer over die eeuwige deur”. Hetgeen ons op een vluchtig terzijde brengt: houd eens op met elke opera waarin iets onaangenaams gebeurt “een thriller” te noemen.



Ervaren krachten
Over de twee zangers kunnen wij, in positieve zin, kort zijn. Thomas Oliemans, Nederlands topzanger met internationale reputatie, verdient lof voor de moed om deze rol op te pakken. In het Hongaars nog wel, een gewaagde onderneming die hij met zijn vocale ervaring en voortreffelijke acteerprestaties tot een goed einde bracht. Echter, Oliemans is geen dramatische bariton, laat staan een bas. Zijn stem is gewoon te lief voor deze rol. Voor mezzo Deirdre Angenent is Judith een signature role, en dat was te horen. Zij vertolkte haar partij beeldend en betekenisvol.
Philzuid – een goed stel
Maar dan! Het Philzuid onder leiding van Duncan Ward. Dat is een goed stel hoor! Allereerst was de fijnafstemming tussen solisten en orkest prima de luxe, een buitengewone prestatie wanneer het orkest niet onder maar achter de solisten staat opgesteld, zoals meestal bij de opera concertante. Je zal toch zo’n partituur voor je neus krijgen van die eigenzinnige Bartók, die dol was op dubbele kruizen en mollen. Bartók had al jaren vóór zijn enige opera de nodige moeite om in eigen land als componist erkend te worden; hij richtte zich daarom op het buitenland. In 1909 trouwde hij met de 16-jarige Márta Ziegler, aan wie hij Blauwbaards Burcht opdroeg. Of ze daar nou zo blij mee was, is twijfelachtig. Alsof je Scheiden doet lijden ten gehore brengt op een trouwpartij.
Eindelijk vond Bartók in de Italiaanse dirigent Egisto Tango, van 1913 tot 1919 actief bij de Opera van Boedapest, een medestander, en op 24 mei 1918 dirigeerde Tango de eerste uitvoering van Hertog Blauwbaards Burcht, 7 jaar nadat de compositie voltooid was.

Laat alle hoop varen, gij die hier binnengaat
Het door en door Hongaarse werd door Duncan Ward en zijn Philzuid excellent aangevoeld en als idiomatisch Hongaars werk tot uitvoering gebracht: het in dissonanten verpakte “bloedmotief” van de opera klinkt steeds indringender en de verpletterende disharmonie die Judits laatste eis om de zevende deur te openen onderstreept, was indrukwekkend. Maar ook de muziek van uiterste berusting, van “dan moet je het zelf maar weten” als Blauwbaard de zevende sleutel overhandigt, werd intens invoelbaar ten gehore gebracht.
Tot slot wijzen wij nog graag op de voortreffelijke wijze waarop het Philzuid elke deur van zijn eigen ding-dong voorzag. Bij voorbeeld schelle uitbarstingen voor de eerste deur, de deur naar de martelkamer; een martiale trompetsolo voor de wapenkamer en twee soloviolen voor de glinsterende schatkamer. En wanneer de vermaledijde zevende deur achter Judit dichtvalt, keert de muziek weer terug naar de onheilspellende duisternis.
Wij genoten intens van dit prachtorkest.

“Anna! Ziet gij nog iets Komen?”
Het was deze gevleugelde zin die wij in onze kindertijd te pas en te onpas declameerden.
Geleerd uit ons sprookjesboek wat er nog inging als zoete koek.
Wisten wij veel? Wij konden nog niet Googlelen en sukkelden maar wat aan.