MARCUS STELLMAN †
De Duitse componist Ralf Arnie vatte in de jaren 1950 het plan op om een opera te schrijven. Het moest een opera worden over duizend rode en gele tulpen uit Amsterdam die gestuurd worden om trouw en liefde te tonen. Hij kon niemand enthousiast krijgen voor zijn idee, en het stierf in schoonheid. Enkele jaren later werd het idee opnieuw opgepakt en Ralf Arnie componeerde nu een melodie die deed denken aan de Bloemenwals uit de Notenkrakerssuite van Tsjaikovski. Wij gaan hier met opzet voorbij aan de valse geruchten dat de Duitse schlagerzager Klaus Günter Neumann al in 1953 met “Tulpen aus Amsterdam” de overgebleven bierhallen bevuilde. De opera is er nooit gekomen, maar wij besteden graag aandacht aan opera’s die nooit zijn verschenen of die nooit hadden moeten verschijnen. Een opera in de knop gebroken, maar een stukje Nederlands erfgoed geboren.
You can have any review automatically translated. Just click on the Translate button,
which you can find in the Google bar above this article.
Marcus Stellman is deze week op 96-jarige leeftijd overleden. Een naam waarbij niet iedereen opspringt van enthousiasme. Toch was hij indirect een van de grote Nederlandse cultuurdragers uit de tweede helft van de vorige eeuw. De Belgisch-Engelse Marcus Stellman was platenproducer en tekstschrijver, en schreef liedjes voor o.m. Tony Bennett, Cilla Black en Charles Aznavour. Ook “A Little Love and Understanding” van Gilbert Bécaud (gecoverd door Bing Crosby) is van de hand van Marcus Stellman. Daarnaast presenteerde hij in de jaren ’40 en ’50 radioprogramma’s. Hij is ook bekend als de bedenker van het Britse televisieprogramma “Countdown”, geboetseerd naar “Des Chifres et des Lettres” (ons “Cijfers en Letters”, gepresenteerd door o.m. Han van der Meer, Maartje van Weegen, Robert ten Brink en Bob Bouma – wie er van hen nog in leven zijn, hebben wij niet bijgehouden, maar zij zijn allen onvergetelijk).
Voor ons is Marcus Stellman toch vooral de tekstschrijver van de Engelse versie, vrijwel identiek aan de Nederlandse, van “Tulpen uit Amsterdam”, dat machtige, getoonzette epos van de liefde tussen Gewone Mensen die zich, gescheiden door onmetelijke, boreale Noord- en Zuid-Hollandse vlaktes, niet laten weerhouden om elkaar én de natuur lief te hebben. Het Tulpen-lied werd in 1957 of 1958 uitgebracht. De eerste vertolker was óf Max Bygraves, óf Jean Walter, een Vlaamse schlagerzanger die populair was in de jaren vijftig. Wij houden het op de Vlaming, zoals wij het ook op Dirk Jansz Coster houden als uitvinder van de boekdrukkunst.
Laten wij het refrein eens bij de hoorns vatten en daarbij meteen een poging doen de historische wortels bloot te leggen.
Als de lente komt dan stuur ik jou tulpen uit Amsterdam
Als de lente komt pluk ik voor jou tulpen uit Amsterdam
Als ik wederkom dan breng ik jou tulpen uit Amsterdam
Duizend gele, duizend rooie, wensen jou het allermooiste
Wat m’n mond niet zeggen kan zeggen tulpen uit Amsterdam
De eerste regel lijkt nog probleemloos: als de lente nadert (een precieze datum was transparanter geweest, het zal eind maart geweest zijn), dan wendt persoon A zich tot zijn favoriete Amsterdamse bloemenhandel (“Koop uw plantje bij Jantje”) en laat een hoeveelheid tulpen bezorgen bij persoon B. Tot zover niets aan de hand: romance is just around the corner!
Maar dan, regel twee: “Als de lente komt, pluk ik voor jou tulpen uit Amsterdam”. Waar plukt men in de hoofdstad vrijelijk tulpen? Voor het antwoord op die vraag moeten we enkele eeuwen teruggaan, en wel naar 1636. In dat jaar vond de “tulpenmanie” plaats, een hausse in de tulpenhandel die ook wel aangeduid wordt als tulpenwoede, tulpengekte, bollengekte, dwaze tulpenhandel en bollenrazernij. Tot en met januari 1637 werden tulpenbollen verkocht voor meer dan tien keer het jaarsalaris van een ervaren vakman, en waren ze ongeveer evenveel waard als een Amsterdams grachtenpand. Het was de eerste speculatiegolf in de wereldgeschiedenis. Om deze opmerkelijke periode niet in het vergeetboek te laten verdwijnen besloot burgemeester Albert Coenraadsz Burgh (1593 – 1647) de 16e januari tot Nationale Tulpendag uit te roepen. Een jaarlijkse traditie die tot op de dag van vandaag in ere wordt gehouden.
“Pluk ik voor jou tulpen uit Amsterdam” zal ongetwijfeld op Nationale Tulpendag hebben plaatsgevonden. “Pluk ik voor jou gratis tulpen uit Amsterdam”, dus. Dat economische motieven (Hollandse spaarzaamheid) een rol spelen, blijkt ook uit regel 3: “Als ik wederkom (van waar? naar waar?), dan breng ik jou tulpen uit Amsterdam.”
Dus was er in regel 1 nog sprake van een royaal, grootstedelijk gebaar, namelijk tulpen laten bezorgen, al gauw komt de Hollandse benepenheid om de hoek kijken. Onze held, laten we hem A noemen, plukt de bloemen zelf en komt ze ook zelf brengen. A real bummer.
Dan de regel: “Wat m’n mond niet zeggen kan, zeggen tulpen uit Amsterdam” Pardon? Is A op zijn mondje gevallen? Het volgende couplet suggereert heel wat anders:
Jan uit de polder zei “Antje, ach kind ik mag je zo graag
Hoe moet dat nou liefste Antje, morgen ga ik naar Den Haag”
En bij die oeroude molen klonk onder een hemel zo blauw
“Ik heb je zo lief, en jij hebt me lief
Ach Antje ik blijf jou altijd trouw”
A is blijkbaar “Jan uit de polder”; dat roept wel de vraag op wie de “ik” is (we noemden hem A) uit het refrein. Jan richt zich tot Antje, voor wie hij een zekere sympathie aan de dag legt. Hij komt meteen ter zake: “Antje, ach kind ik mag je zo graag”, een voorstel dat niet voor tweeërlei uitleg vatbaar is. Jan uit de polder wil van bil. Met Antje.
De geheel uit AVRO-bouwstenen geconfigureerde Herman Emmink
Maar nu doemen raadselachtige obstakels op: “Hoe moet dat nou liefste, morgen ga ik naar Den Haag”. Hoe moet dat nou…. Moet Antje dat soms oplossen? En Den Haag? Hoezo Den Haag? De tulpen worden immers besteld (grootspraak) c.q. geplukt en meegebracht uit Amsterdam?
De raadselachtige locaties volgen elkaar in razendsnel tempo op: er wordt een “oeroude molen” geïntroduceerd, alwaar Jan zijn vunzige teksten debiteert. Dan moet hij de volgende dag naar Den Haag, en daarna of daarvoor naar Amsterdam om tulpen te bestellen of, waarschijnlijker, op Nationale Tulpendag te plukken. Waarom de tulpenlogistiek niet in Den Haag afgewikkeld kan worden, is vooralsnog niet duidelijk. Akkoord, in Den Haag geen gratis bloemen, maar de kosten van een bosje tulpen wegen ruimschoots op tegen de kosten van een retourtje Amsterdam.
RIJMSCHEMA
Qua rijmschema voelen wij ons ook in het geheel niet op ons gemak. In het refrein is niet of nauwelijks sprake van rijm. In het onbeholpen “Duizend gele, duizend rooie, wensen jou het allermooiste” is het waarschijnlijk de bedoeling dat “rooie” en “mooiste” rijmverwantschap vertonen, maar die is dan wel van het niveau “Nu Of Nooit, Glas In Lood”.
Ook onze Opera Gazet huispianist mag zijn publiek graag verblijden met Amsterdamse tulpen
Het couplet bevat het ons onbekende rijmschema a-a-b-c-b. Regel 4, “c”, “En bij die oeroude molen klonk onder een hemel zo blauw”, staat erbij als een kat in een vreemd pakhuis. Het rijmschema a-a-b-c-b-c (dus met een extra 5e regel c) is ons wel bekend. Wij vermoeden dat de tekstdichter bij Harold Monro’s (1879 – 1932) gedicht Suburb te rade is gegaan. Daar wordt in de versregels 18 t/m 23 rijmschema a-a-b-c-b-c toegepast:
Sometimes in the background may be seen
A private summer-house in white or green.
Here on warm nights the daughter brings
Her vacillating clerk, (c)
To talk of small exciting things
And touch his fingers through the dark. (c)
Dus a-a-b-c-b-c. Met andere woorden: er ontbreekt een regel, de tweede “c”, de laatste regel van het couplet. Dus wat wel had gekund:
Jan uit de polder zei “Antje, ach kind ik mag je zo graag (a)
Hoe moet dat nou liefste Antje, morgen ga ik naar Den Haag” (a)
En bij die oeroude molen klonk onder een hemel zo blauw (b)
“Ik heb je zo lief, en jij hebt me lief (c)
Ach Antje ik blijf jou altijd trouw” (b)
Ook al ben ik maar een tulpendief (c)
(Eventueel: En help mij nu snel aan mijn gerief of En nu eerste een broodje cornedbeef )
Exegeten van “Tulpen uit Amsterdam” vliegen elkaar al tientallen jaren in de haren over deze kwesties. Stellman zelf heeft zich er nooit over willen uitlaten, noch over de Nederlandse noch over zijn Engelse versie, en hield het ondanks herhaaldelijk aandringen op “It is what it is”. Hij neemt het geheim mee in het graf.
Hahaha, wat een prachtig verhaal over een niemendalletje dat niettemin in ons collectieve geheugen is verankerd. Volgens mij heeft mijn stiefvader, Jan Koster, het ook wel gezongen. Hij was wat toen heette radiozanger en zong b.v. ook ‘Daar waar de molens staan’.