Les Martyrs
LES MARTYRS van Gaetano Donizetti. Grand Opéra in vier bedrijven. Libretto van Eugène Scribe.
Muzikale leiding Jérémie Rhorer; Regie Cezary Tomaszewski; Jakub Momro Christian Schröder; Pauline Roberta Mantegna; Polyeucte John Osborn; Sévère Mattia Olivieri; Félix David Steffens; Callisthènes Nicolò Donini; Néarque Patrick Kabongo; Une Femme Kaitrin Cunningham; Un Chrétien Carl Kachou; ORF Radio-Symphonieorchester Wien; Arnold Schoenberg Chor (o.l.v. Erwin Ortner)
Les Martyrs in Wenen: van grand opéra tot modieus revuetheater
You can have any review automatically translated. Just click on the Translate button,
which you can find in the Google bar above this article.
Irritante ervaring
In de huidige programmering van de meeste operatheaters mag een productie van Donizetti’s eerste Franse grand opéra Les Martyrs met recht een rariteit worden genoemd. Helaas werd mijn enthousiasme om eindelijk eens het werk live mee te maken danig getemperd door een wanstaltig ‘concept’ van de Poolse regisseur Cezary Tomaszewski, waardoor de voorstelling aan het Theater an der Wien op 23 september jl., dat nu in de Hallen van het Weens Museumkwartier speelt wegens renovatie van het theater, uitmondde in een irritante ervaring waar Donizetti’s werk tot louter entertainment werd gedegradeerd.
Maar eerst over het werk zelf: Donizetti had rond de jaren 1835-40 steeds meer interesse gekregen in een voortzetting van zijn carrière in het mekka van de opera destijds, de Parijse Académie Royale de Musique, beter bekend als de Opéra. Zijn successen in Italië werden getemperd door problemen met de censuur in Napels en door de frustratie niet in aanmerking te zijn gekomen voor de directie van het conservatorium van de stad.
In maart 1838 vertrok Donizetti naar Venetïe om toezicht te houden (!) op de première van Maria di Rudenz, waarna hij terugkeerde naar Napels om aan zijn verplichtingen te voldoen. Voor zijn nieuwe opera aan het San Carlo Theater koos hij de tragedie van Corneille Polyeucte over de bekering en marteldood van de Romeinse officier Polyeuctus die het geloof in de Romeinse goden verwierp en zich in Melitene (toen in de Romeinse provincie Armenië) tot het christendom bekeerde in de derde eeuw van onze jaartelling. In Venetië leerde hij de befaamde Franse tenor Adolphe Nourrit kennen en er ontstond een hechte vriendschap die leidde tot het idee om zijn nieuwe opera te concipiëren voor deze zanger, hoewel in die jaren de ster van Nourrit al danig aan het verbleken was. Donizetti ’s librettist Salvadore Cammarano vervaardigde een tekst in drie akten losjes gebaseerd op de gelijknamige tragedie van Corneille, met de titel Poliuto.
Bon goût
Helaas gooide de censuur roet in het eten want heiligen mochten niet in het theater verschijnen; “ze horen in de kerk” aldus de woorden van koning Ferdinand II. Gefrustreerd door dit debacle vertrok Donizetti naar Parijs met in zijn zak een waardevolle aanbeveling van Rossini die veel zag in de jonge componist wiens Elisir d’ amore een éclatant succes had beleefd aan het Théatre Italien. De componist kreeg in de Franse hoofdstad wat Napels hem had geweigerd, namelijk een contract voor een nieuwe Franse opera en dit resulteerde in Les Martyrs, niet enkel een Franse vertaling van de geaborteerde Poliuto maar een nieuw werk gestoeld op de traditie van de grand opéra van Auber, Rossini, Meyerbeer e.a. Helaas was de tenor Nourrit niet van de partij in Parijs, want die had een einde aan zijn leven gemaakt na de gefrustreerde première van Poliuto in Napels; ook van zijn afnemende vocale kwaliteiten werd hij niet vrolijk. Donizetti kon voor zijn nieuwe opera nu wel rekenen op de beste zangers die Parijs te bieden had: de sopraan Julie Dorus-Gras ( de eerste Alice in Robert le diable en Marguerite de Valois in Les huguenots), en de tenor en grote rivaal van Nourrit: Gilbert Duprez. De laatste was volgens de overlevering de eerste die hoge noten tot C met borststem zong en niet in falset zoals toen gebruikelijk was. Verder waren van de partij de bas Prosper Dérivis (later de eerste Zaccaria in Verdi’s Nabucco) en de bariton Jean-Etienne Massol (de eerste Nabucco in Brussel).
De première aan de Académie op 10 april 1840 zorgde voor gemengde reacties: critici klaagden erover dat de muziek conflicteerde met de eigen, kenmerkende accenten van de Franse taal (het libretto was van de hand van Eugène Scribe, de schrijver van dienst in die tijd!) en over de geëxalteerde emoties. hevig in strijd met de bon goût (blijkbaar hadden ze de dansende halfnaakte nonnen vergeten in Meyerbeers Robert le diable!) terwijl anderen juist de dramaturgie prezen met de overvloed aan reminiscenties van het glorieuze Romeinse rijk maar wel met een exotisch tintje in de weergave van Armeense couleur locale. Vooral de laatste scene, waarin de geëxalteerde christenen hun lof zingen aan hun god vóór ze door de leeuwen worden verslonden, wekte zowel afschuw als geëxalteerde bewondering bij het Parijse publiek.
Onder collega-musici van Donizetti was het enthousiasme minder, met voorop een zure Berlioz die de opera typeerde als “een Credo in vier akten”, jaloers als hij was op het breed gedragen succes van zijn Italiaanse collega in de Franse metropool.
De opera begint met een traditionele ouverture in drie delen met een opvallend intermezzo voor het koor van de christenen die hun lof op God zingen; hier is in de opbouw duidelijk de invloed van Rossini merkbaar, met als model de ouverture tot diens Ermione waar het koor de ondergang van Troje betreurt.
Wij bevinden ons in Melitene, hoofdstad van de Romeinse provincie Armenië, ten tijde van keizer Decius. Félix, gouverneur van de provincie, heeft de oorlog verklaard aan de christenen en in opdracht van Rome heeft hij gezworen om ze hun geloof te doen afzweren of te sterven in de arena. Polyeucte, Romeins officier, heeft zich in het geheim laten bekeren onder invloed van zijn vriend Néarque, maar er is een probleem: hij is gehuwd met Pauline, dochter van Félix maar zij weet niets van deze bekering. Pauline is in het verleden beloofd aan Sévère, proconsul van Rome, door iedereen dood gewaand maar die plots op het toneel verschijnt tot grote verwarring van Pauline. Zij houdt nog steeds van hem maar zal haar man niet in de steek laten; ze wordt verscheurd tussen liefde aan de ene kant en plicht als echtgenote aan de andere kant. Tijdens de doopceremonie van Polyeucte in de catacomben komt Pauline achter de waarheid en valt zij ten prooi aan vertwijfeling, want zij kan onmogelijk haar man verraden bij de autoriteiten. Tijdens een ceremonie ter ere van de overwinnaar Sévère verscheurt Polyeucte het edict waarmee de christenen ter dood worden veroordeeld als ze hun geloof niet afzweren, en hij wordt vervolgens gevangen genomen. Félix krijgt medelijden met zijn dochter en pleit voor Polyeuctes’ leven bij de hogepriester Callistènes, bijgestaan door Paulines voormalige minnaar Sévère.
Idiote “actualisering”
De priester stemt toe alleen als Polyuecte publiekelijk van zijn geloof afstand doet maar inmiddels is Pauline eveneens christen geworden en ook zij weigert om terug te gaan naar de oude goden. Samen met de rest van de christenen worden Polyeucte en Pauline naar de arena gebracht waar het volk juicht terwijl ze samen met alle andere christenen door de leeuwen worden verscheurd.
Het moge duidelijk zijn dat dit verhaal een kans biedt aan een bevlogen regisseur om een geloofwaardige interpretatie te presenteren, zeker niet gebruik makend van Romeinse attributen met lange toga’s zoals in de oude films uit Hollywood. De Poolse regisseur Cezary Tomaszewski heeft helaas gekozen voor een “actuele” (gaan we weer) en omstreden actualisering (sic) van het verhaal door het in het kader van het Armeens genocide te plaatsen anno 1915. Er lopen tijdens de hele voorstelling vier figuranten rond op het toneel, dat bestaat uit een cirkelvormig podium omring door doorzichtige gordijnen die te pas en onpas open en dichtgaan. Deze figuranten moeten de vier overlevenden van de genocide voorstellen. Gekleed in versleten kostuums nemen ze getormenteerde (sic) postures aan, in die alleen maar storend zijn, vooral als ze zich tussen de zangers mengen. Projecties op een scherm moeten duidelijk maken dat wij niet in Armenië anno 230 ca. zitten maar in een niet te duiden heden waar figuranten met onthoofde lichamen (sic) doelloos rondstruinen. De kleuren roze en oranje in allerlei varianten domineren het toneel en de kostuums, er is geen altaar te zien noch voor de God van de christenen noch voor die van de Romeinen; er is wel een soort foetus die te pas en onpas op het toneel verschijnt. Ronduit belachelijk is de choreografie van het ballet, een soort homo-cabaret met halfnaakte heren die elkaar naar hartenlust betasten en de meest onmogelijke capriolen uitvoeren, tot grote hilariteit van het publiek.
“Banaliteit van kunst”
Van personenregie is absoluut geen sprake en men krijgt de indruk dat de zangers en het koor aan hun lot zijn overgelaten. Regisseur Tomaszewski verklaart op zijn website dat wat hem vooral interesseert is de “banaliteit van kunst”; hij is voorstander van het omverwerpen van alle “heilige koeien” in de kunst. Wat dit betreft is hij zeker geslaagd!
De bezetting wordt gedomineerd door John Osborn die wederom een les geeft in idiomatisch zingen van de Franse muziek, zijn dictie is een voorbeeld voor veel van zijn collegae en vocaal kent hij geen obstakels met een zinderende hoge D en een voortreffelijk legato waar emoties volledig tot hun recht komen zonder in goedkope effecten te vervallen. Zijn interpretatie is eerder die van een onbeholpen idealist dan een strijdbaar lid van een nieuw geloof en juist hierdoor is hij geloofwaardig. Sopraan Roberta Mantegna had ik eerder vorig jaar in Dortmund gehoord tijdens een concertante Caterina Cornaro eveneens van Donizetti. Toen viel haar egale en meesterlijke toepassing van rijkgeschakeerde dynamiek op gepaard aan een elegante lyrische voordracht waarin de meer tragische momenten van haar rol niet in hysterie vervallen. Als Pauline bleek ineens haar stem minder gewicht te krijgen vooral in de ensembles, maar zij forceerde nooit, haar legato en messa di voce deden denken aan diva’s van weleer zoals Caballé en Devìa en zij heeft interpretatief veel opgestoken bij haar lerares Renata Scotto als het om stijlbeheersing gaat. De overige heren vielen helaas tegen, niet vanwege de stemkwaliteiten maar eerder door teveel forceren: Mattia Olivieri (Sévère) is voorbestemd om de grote Verdiaanse rollen te gaan domineren in de komende jaren, zijn laagte en hoogte tot G kennen geen haperingen en zijn legato is voorbeeldig. Jammer genoeg is zijn Franse uitspraak niet geheel overtuigend, de klinkers zijn (nog) te open om elegant over te komen en in momenten van opwinding dreigen ze de dynamiek te overheersen. Figuurlijk is hij geschapen om wellicht in de nabije toekomst de meer heldische partijen in het Italiaanse/Frans repertoire gestalte te geven. Bas Davis Steffens heeft behalve Escamillo weinig ervaring met het Franse repertoire maar hier merk je gelukkig niet veel van, er is sprake van een natuurlijke affiniteit. De bas Niccolo Donini overtuigde als de onvermurwbaar priester Callisthènes zonder als bully een verkeerd prototype te presenteren. Verrassend was de Franse tenor Patrick Kabongo die als Néarque een meer prominente rol krijgt toebedeeld dan in de oorspronkelijke Poliuto. Eerder vervulde hij rollen als Ory, Lindoro en Elvino, een welluidende lyrische stem met een zeldzame beheersing van legato, messa di voce en agiliteit die veel goeds belooft voor de toekomst.
Onbeheersd, slordig en rommelig
Met dit ensemble had de avond een groot contrast kunnen vormen met de heilloze, lelijke en onzinnige regie, ware het niet dat dirigent Jéremie Rohrer veel verpest heeft met zijn onbeheersbare dynamische aanpak die vrijwel geen varianten kent tussen forte-fortissimo. Onder zijn leiding klonk het ORF Radio Symphonieorkest onbeheersd, slordig en rommelig met vrijwel geen nuances vooral in de grote ensembles, die in deze opera prominent zijn. Blazers klonken kaal en koud, hout ging vrijwel onder in het kabaal en de strijkers misten beheersing in de frasering. Alle hier genoemde euvels hinderden de zangers in hun voordracht, ze zagen zich gedwongen om telkens weer te forceren om boven het orkest uit te kunnen komen. Het koor was ronduit onvoldoende met een magere bezetting terwijl deze opera vraagt om een vol geluid vooral in de grotere ensembles.
Onder de nieuwe leiding van Stephan Herheim (geen onbekende in Nederland) schijnt het Theater an der Wien een totaal andere koers te varen met blijkbaar een voorkeur voor regisseurs die deconstructieve producten leveren die niet meer schokkend zijn maar eerder onbeholpen, en waar de meest elementaire regels van het theater telkens weer worden geschonden. Jammer, want mocht deze tendens zich doorzetten, dan verliest Wenen een vooruitstrevend instituut dat als enige een alternatief bood voor de traditionele en soms achterhaalde Staatsoper.
Elke keer lees ik de recensies met veel plezier, toch vraag ik, wat vind een niet deskundige van deze opera. Dus een liefhebber voor deze kunst vorm. Want in de zaal zit 5 % deskundigen en 60 % liefhebbers en de rest laten we eens naar de opera gaan.
Een zeer spannende en gedegen recensie. Maar helaas, ik heb de uitvoering in Wenen niet gezien. Ik heb niet zo veel tegen actualisering, als het maar goed gedaan is. Ik kom dan weer terug bij de West Side Story van 2021. Veel mensen van mijn leeftijd willen deze film niet zien, want de West Side Story van 1961 is ‘niet te overtreffen’. Daar gaat het toch helemaal niet om! Iets is goed of niet goed. Ik vind beide films briljant. De versie van 2021 is het bewijs dat actualisering wel degelijk mogelijk is. Nou, het is natuurlijk niet ‘opera’, maar… Read more »
Jammer dat de regisseur bepalend wordt
Ja Jaap, bij Ajax was dit een directeur, en het verval is ingetreden. Al je iemand alleen de macht geeft. Is dit een rechte weg!