Jan Derksen gaf op 23 augustus 1995 een interview aan De Groene Amsterdammer*. Het is een prachtig tijdsbeeld waarin reeds alle ontluikende feilen van het Nederlandse operabedrijf werden gesignaleerd.
Jan Derksen (1931-2004) was een Nederlandse, internationaal befaamde bariton, die eventjes tenor was (geen succes) en toen weer naar het baritonvak vluchtte. Hij was o.m. actief in de toenmalige Nederlandse Operastichting (1964-1968) met rollen in o.m. Rigoletto en Il trovatore. Een heuse Verdi-bariton, waarvan altijd wordt beweerd “dat ze er niet meer zijn”: een populaire riedel die op gespannen voet staat met de feiten. Vanaf het moment dat Verdi baritonrollen componeerde, zijn er altijd “Verdi-baritons” geweest, tot op de dag van vandaag. Men wende zich tot Ludovic Tézier.
You can have any review automatically translated. Just click on the Translate button,
which you can find in the Google bar above this article.
De Nederlandse Operastichting was officieel dan wel geen repertoiretheater, maar er werden door de voortreffelijke intendant De Roo (in functie tussen 1971 en 1984) frequent solisten voor enkele producties na elkaar geëngageerd. Repertoiretheater met een stagione-twist of andersom. Er ontstond in ieder geval toch een soort ensemble.
Om het tijdsbeeld van het interview met Derksen even te verhelderen: De Roo werd opgevolgd door de onaangename Jan van Vlijmen, die in ongeveer in alles faalde waarin maar te falen viel. Financieel wanbeleid en een totaal gebrek aan managementkwaliteiten streden om voorrang. Hij lag overhoop met de Opera Studio, die protesteerde tegen opheffing. Eigenlijk lag hij overhoop met alles en iedereen binnen en buiten de organisatie, die inmiddels De Nederlandse Opera was gaan heten. Uiteindelijk kwam het personeel in november 1987 openlijk in opstand. Men eiste zijn ontslag bij minister Eelco Brinkman. En dat ontslag kwam er, op 9 december 1987.
Daarna kwam Pierre Audi, en tijdens diens heerschappij vond het interview met Jan Derksen plaats, waarvan hierna enkele behartenswaardige passages.
VERNIEUWING, IETS ANDERS DAN VERVREEMDING
Jan Derksen: “Don Giovanni staat op de snelweg van Haarlem naar Amersfoort, Cosi fan tutte speelt in de gaarkeuken. Maar al die poespas die erbij wordt gehaald, die rook en die enorme decors: het is vaak niet nodig. Ik vind het zelfs een beetje burgerlijk, het lijkt allemaal met de meetlat gemaakt. Ik ben sterk voor vernieuwing maar ik vind dit geen vernieuwing, ik vind dit vervreemding. Het is veel belangrijker dat je het achterste van je tong durft laten zien, dat de mensen flauwvallen als je iemand iets aandoet op de bühne. Als ik als Scarpia opkom, wil ik dat er een siddering door het publiek gaat.”
VERVREEMDING VAN HET OPERAPUBLIEK
Jan Derksen: “In de Stopera worden zeker prachtige voorstellingen gegeven, maar een stuk uit de renaissance kun je toch niet situeren op een vliegveld in de Peel! Componeer dan een nieuw stuk en geef niet al dat belastinggeld uit aan experimenten. Die horen erbij, want anders is de opera binnen tien jaar een fossiel, maar je moet ook een conservator zijn. En het echte, Amsterdamse operapubliek moet je af en toe een lepeltje slagroom geven door weer eens een voorstelling te brengen met prachtige historische kostuums en een mooie belichting.”
“Dan is het maar een keer “ouderwets” – daar zitten duizenden mensen op te wachten. Als ik over de Albert Cuyp loop, word ik weleens aangesproken: “Hé, wanneer komt er weer eens iets voor ons?”
SNOBS, SNOBS, ÜBERALL SNOBS
Jan Derksen: “Jammer alleen dat opera tevens zo’n snob-appeal heeft gekregen. Dat vind ik wel een beetje gênant. En de zogenaamde kenners zijn het allerergste. Die weten het allemaal zo goed, maar ik denk weleens dat ze alles mooi vinden. Het echte Amsterdamse operapubliek dat op zondagmiddag de Stadsschouwburg bevolkte, dat was een gevreesd publiek. Dat hoorde ieder foutje, en strafte het prompt af. Die respons uit de zaal mis ik nu weleens.“
Jan Derksen in 1995. De schabouwelijke minachting voor het operapubliek is dus al ruim 25 jaar aan de gang, en heeft zich inmiddels geïnstitutionaliseerd. Vergeleken met andere operahuizen, die de ene na de ander opera streamen, presteert De Nationale Opera in coronatijd bedroevend slecht. Men streamt repertoire dat niets met opera te maken heeft (Ein deutsches Requiem), programmeert voorstellingen Faust [working title] van het niveau Afscheidsavond Openbare Montessorischool ZieZo te Roosendaal. En verder wordt er gekletst, eindeloos gekletst. Over inclusiviteit, exclusiviteit, verbinding, resulterend in de aanstelling van Woke Wachtcommandant Freek Ossel, die het pigment in de gaten houdt. De vervreemding van het bestaande operapubliek (Audi: “Nederland heeft geen operatraditie”), dat etnisch gezuiverd en omvolkt werd, is voltooid. Mission beendet, Frau Oberleutnant! Opera is nu fashionable – op premières komen BN’ers (die na de eerste pauze de zaal al weer verlaten). De historische kostuums in fraaie belichting, waar Derksen het over had, zijn uit beeld. Wij kiezen nu -beter gezegd: er wordt nu voor ons gekozen- voor “schurend”, “urgent” en “ontregelend” muziektheater. De enige kostuums die er nog toe doen, zijn de Kleren van de Keizer. Met daarin gehuld de gebakken peren.
Helemaal mee eens. Wij uit Maastricht gingen naar Luik voor goed gezongen en traditioneel vormgegeven opera, met ook nog veel uit het belcanto-repertoire. En voor het overige is er altijd nog de Metropolitan in Pathé of op TV..
Luik is een safe haven.
Inderdaad. Luik is altijd goed!