Op 17 april verscheen in dagblad Trouw een hagiografisch interview met Lotte de Beer over de door haar te Parijs geregisseerde Aïda. Van interviewer Peter de Lint mag zij helemaal leeglopen over de van haar bekende modieuze opvattingen en eigentijdse hupsafladder over opera, gefundenes fressen voor Mensen van Nu, die ook op operagebied vol zijn van diversiteit, betrokkenheid en zingeving, maar in kunsthistorisch opzicht alleen benul van de kleren van de keizer hebben.
Peter de Lint pent De Beers gênante woordenstroom slaafs (als een tot slaaf gemaakte) op, zonder ook maar één keer licht-kritisch met de ogen te knipperen. Daarom vijlen wij op deze plaats enkele passages een klein beetje bij.
You can have any review automatically translated. Click the Google Translate button (“Vertalen”), which can be found at the top right of the page. In the Contact Page, the button is in the right column. Select your language at the upper left.
Als preambule en geheugensteuntje: de opera Aïda werd voor het eerst uitgevoerd in 1871 en gaat over een oorlog tussen Egypte en Ethiopië, ca 1000 jaar voor Christus, en enkele dekselse amoureuze verwikkelingen die zich tijdens de oorlog, dus ook 1000 voor Christus afspelen. Houdt u dat gegeven even vast.
Bij Lotte de Beer komen naar haar zeggen aan de orde: Kolonialisme (gaat de opera niet over), racisme (gaat de opera al helemaal niet over), roofkunst (gaat de opera niet over), seksisme (was als zodanig nog niet uitgevonden, noch in 1000 v.Chr. noch in 1871).
Hier had Trouw-medewerker Peter de Lint natuurlijk meteen moeten ingrijpen. Het in stelling brengen van de Drentse uitdrukking “bist du nog waol heulmoal zuuver in de panne?” (denk jij nog wel helder?) had mevrouw De Beer op ludieke wijze in de richting van het juiste spoor kunnen brengen.
Het mocht niet zo zijn. De Lint zag geen bezwaar, De Lint vindt altijd alles prachtig, zelfs de miserabele FAUST [working title].
Volgens De Beer is Aïda dus “een koloniaal verhaal, een westerse kijk op oriëntalisme, gemaakt in tijden dat kunst uit Egypte werd geroofd om tentoongesteld te worden in Europese musea”. Zoals gezegd, mevrouw De Beer dwaalt: het is een oorlog tussen twee zelfstandige staten, er komt geen kolonie aan te pas. De “westerse kijk op oriëntalisme” is een onzinnig begrip c.q. een taalkundige uitglijder, want “oriëntalisme” impliceert reeds de westerse kijk, en dat de opera geschreven zou zijn ten tijde van kunstroof uit Egypte, heeft niets met het onderwerp van de opera te maken. Dus, ad 1) mis! ad 2) mis! en ad 3) mis!
Volgens De Beer is Aïda een problematische titel, een van de problematische titels (?) die ons cultureel gevormd hebben. “Ik beschouw het als een privilege om die culturele geschiedenis te mogen interpreteren.” De culturele geschiedenis interpreteren staat uiteraard iedereen vrij. Het is dan ook geen privilege, maar een recht. Net als Viruswaanzin recht heeft op haar interpretaties en schabouwelijke opvattingen. Echter, de culturele interpretatie van De Beer had onzes inzien stellig niet Verdi’s opera Aïda mogen bezoedelen. Is niets mee gewonnen, is alleen maar veel operaplezier en -oorspronkelijkheid mee verloren.
De Beer: “Ik had voor Aida graag een zwarte zangeres gehad, gewoon omdat die minder kansen krijgen.” Minder kansen krijgen van wie? En dan wie? Cijfers? Bewijzen? En: “(…) toen bleek dat er vier witte zangeressen voor de titelrol gecast waren, heb ik wel even geaarzeld.” Associaties met 9/11 dringen zich op, De Beer had even geaarzeld, een rilling ging door gans operaland.
Maar het wordt nog pijnlijker: “Ik kon voor mijn gevoel niet om het thema ‘ras’ in deze opera heen. (Dat thema is er niet. OG) Toen heb ik contact gezocht met de zwarte, Ethiopische kunstenares Virginia Chihota. (…) Pas nadat ik Chihota aan boord had, heb ik het contract in Parijs getekend.” Deze redenering is bizar en schier onontwarbaar. Het is zoiets als de Ajax-speler die een contract bij Feijenoord tekende, maar pas nadat hij een Rotterdamse melkboer “aan boord” had.
Dan mijmert De Beer nog wat verder. Het Suezkanaal was “net als de Europese kunstvorm opera, ook een koloniaal instrument”. Wij noteren: opera en Suez-kanaal, koloniale instrumenten. Check! Over de romance in Aïda: “Dat humane verhaal moet je vertellen, maar het frame moet over het stuk zelf gaan, over de geschiedenis van deze opera. En bij mij speelt de opera dus in een soort Tropenmuseum, met poppenspelers (ocharme, niet weer !) en met zangers in negentiende-eeuwse kostuums.”
Wij studeren nog op “het frame moet over het stuk zelf gaan” en “de opera speelt dus in een soort Tropenmuseum”. Hier lijkt mevrouw te dwalen: een blik op het libretto leert dat de opera in de tijd van de farao’s speelt. En dus in Egypte.
Dan nog, als toegift, een hele mooie. Lees aandachtig: “Voor de beroemde triomfmars, waarin de overwinning van de Egyptenaren op de Ethiopiërs gevierd wordt, heeft Verdi volgens mij expres pompeuze, kitscherige muziek gemaakt.” (Onderstreping van OG.)
Zo, daar kunnen we even op kauwen. Verdi die expres kitscherige muziek maakt. De Beer heeft vast een hoop geleerd op het door haar niet afgemaakte Conservatorium van Maastricht, maar wat ondersteunend bewijs zou toch welkom zijn.
De mars “Gloria all ´ Egitto”, begin 2e akte, ook wel de Triomfmars genoemd, is de bekendste melodie uit Aïda. Zou Verdi de tweede acte echt kitscherig hebben willen openen? “Gloria all ´ Egitto” is een moment van Egyptische zelfverheerlijking. De titel wijst daar al stiekempjes op. Deze mars maakt een bedoeld overweldigende indruk en dat maakt sommige mensen wellicht ongemakkelijk.
Tijdgenoten maakten zich er niet druk om. In 1872 prees de belangrijke muziekcriticus Filippo Filippi de Triomfmars in onomwonden bewoordingen: “Verdi heeft nooit iets grootser en mooiers gemaakt [mai nulla di più grandioso, di più bello].” Filippi had niet door dat het kitsch was.
Om de trompetpartij naar zijn wens te laten klinken had Verdi zich nogal wat moeite getroost. Verdi deed altijd zijn best om alles in zijn opera’s zo authentiek mogelijk te maken. Het herscheppen van de oud-Egyptische trompet voor de Triomfmars was geen sinecure. Er waren wat afbeeldingen van deze trompet te vinden in het Louvre, maar dat was het dan ook wel. Verdi gaf muziekinstrumentmaker Giuseppe Pelitti de opdracht deze beroemde trompetten na te laten maken. Het resultaat, zes ongebogen trompetten, was qua geluid echter niet om over naar huis te schrijven.
Over Verdi, bepaald geen grapjas à la Poulenc, is ons geen bron bekend die beweert dat hij bewust “kitscherige” muziek schreef. Het kan natuurlijk, maar dat is dan een geheimpje tussen Verdi en mevrouw De Beer.
Ten slotte nog één bon mot van De Beer: “Opera is meer dan een stel zangers dat extreem mooi staat te zingen.” Het is niet waar?! Snap je dat nou, juffrouw Snip? Dat is er eentje uit het rijtje “opera is geen museum”, “opera is meer dan alleen maar mooie plaatjes” en “opera moet door de moderne mens met moderne middelen worden begrepen”, en dat in de duizenden verschillende mantra’s die Mensen van Nu als geïndoctrineerde makke schapen in woord en geschrift belijden.
Mevrouw De Beer kan zich onzes inziens beter bij haar schijtende paarden in Il barbiere di Siviglia houden.