Honden in de opera…
Bella en Charlie
De laatste operaproductie bij DNO in Amsterdam waarin ik zong, was De Legende, een hedendaags werk van Peter-Jan Wagemans. Ik zong en speelde een van de gevallen en vloekende engelen (‘t was weer eens typecasting).
Het hele repetitieproces was in één woord MOEIZAAM te noemen, de muziek was mathematisch, technisch heel lastig en vocaal acrobatisch te noemen voor de zangers. Ligeti daarbij vergeleken, was bijna belcanto, dus dan weet je het wel. Ik maakte me enorme zorgen of ik het wel allemaal onder de pet zou krijgen. Dat Reinbert de Leeuw dirigeerde, hielp ook al niet echt mee. Maar er was een lichtpunt: de vijf enorme Deense doggen en een ezeltje die ook meededen. Op een dag dat ik niet hoefde te repeteren, ging ik dan ook kijken naar de repetitie met die geweldige, prachtige honden. En dan kom je binnen in de grote studio en (dat is altijd heel geinig) komt er meteen een regie-assistent naar je toe die bezorgd zegt: “Corinne, je hoeft vandaag niet te repeteren, hoor. Dat wist je toch? Of is er een fout gemaakt?”
“Nee hoor, ik kom naar de repetitie met de honden kijken.” Een beetje troost op een lege dag waarop ik normaal gesproken, met de ziel onder de arm, naar de Japanse delicatessenwinkel in de Beethovenstraat was getramd, om daar giga te scoren. En ik werd niet teleurgesteld, want een van die Deense doggen kwam vrijwel meteen op mij af en wilde geaaid worden. Dus zeeg ik neer op de studiovloer en Bella (zo heette ze) kwam lekker naast me liggen en legde haar prachtige, enorme kop en poten op mijn schoot.
Mijn dag was helemaal goed, hoewel de regisseur riep dat vanaf nu niemand, behalve de trainers, die honden nog mocht aanraken. Er moest geconcentreerd gewerkt worden en we waren niet “op een kinderboerderij”. Jaren daarvoor had ik dan mijn eigen boxerhond Charlie meegenomen naar Gent, waar ik in een prachtig hondvriendelijk appartement woonde, terwijl ik repeteerde bij de Vlaamse Opera. Charlie kon prima alleen blijven, maar op een gegeven moment waren er enorm lange repetities met orkest, in kostuum en met schmink, dus had ik het plan opgevat om Charlie stiekem mijn kleedkamer in te smokkelen. Dan hoefde hij niet zo lang alleen te zijn.
Wat enorm hielp, was de geweldige band die ik opgebouwd had met de portier van de artiesteningang. Een van oorsprong echte zigeuner die ook niet onverdienstelijk kunstschilderde in zijn vrije tijd. Wanneer ik dan met de hond binnenkwam, keek hij of er iemand aankwam en riep dan: “Ja! NU, Corientje!” En dan rende ik de gang door met de hond en snel de twee trappen op naar mijn kleedkamer die ik deelde met een geweldig lieve collega (Hendrickje, you know that’s you) die Charlie ook geweldig vond.
En toen werden we ontmaskerd door the big boss himself: intendant Marc Clemeur, die ons voor de generale toi toi toi kwam wensen. Hij keek naar Charlie, vervolgens naar mij en zei: “Is dat uwen hond?” Ik knikte bedeesd en zag de bui al hangen. Marc zei : “Als ik dienen hond verder nergens zie dan alleen maar hier in uwen loge… dan vind ik het prima en heb ik niks gezien, het is een mooi dier.”
Wat een lief verhaal, en zo filmisch verteld.
Heerlijk, ik zie het zo voor me
Zo leuk om te lezen deze columns. Ze bieden niet alleen een kijkje achter de operaschermen maar toveren ook altijd een glimlach op het gezicht!
Prachtig verhaal. Juist nu. Heerlijk geschreven.
Elke keer weer een genot om te lezen.
Dank je Corinne