Het lijkt wel de eerste schooldag of een first date wanneer we in de auto stappen om de reis naar Wildbad te ondernemen. Het is zo’n beetje anderhalf jaar (17 (!) maanden) geleden sinds we voor de laatste keer een voorstelling live hebben kunnen meemaken. Ondertussen waren er natuurlijk wel live- en andere streams of video-opnames die bekeken konden worden, maar er is toch niks zoals “the real thing”. Spannend !
Dat de 32e editie van het festival in zijn volledige vorm doorgang heeft kunnen vinden, mag een klein wonder heten. De onzekere situatie rond covid-19 en de grillen van de verschillende beleidsniveaus hebben het uiterste gevergd van de organisatoren die al hun vindingrijkheid hebben moeten aanspreken om de voorstellingen te kunnen laten plaatsvinden. Onze tekst dient dan ook vanuit dit perspectief gelezen te worden. Tegelijkertijd kunnen we één essentiële vraag moeilijk vermijden: waar ligt de grens tot waar we de omstandigheden kunnen degraderen opdat het resultaat nog aanvaardbaar blijft. En daar begeven de organisatoren zich dicht tegen de limiet.
You can have any review automatically translated. Just click on the Translate button,
which you can find in the Google bar above this article.
We waren nooit echt enthousiast over de locaties waar gespeeld werd, maar nu gaat het nog een stap verder: uiteraard niet uit luxe maar uit noodzaak gaat het gros van de voorstellingen door in een soort schuur die tegelijkertijd vochtig en tochtig is maar, en daar draait het om, akoestisch een ramp. Bovendien worden de voorstellingen begeleid door het ruisen van de naastliggende rivier of het geblaat van de schapen in de onmiddellijke omgeving. Eén van de voostellingen moest bovendien tijdelijk gestopt worden omdat regenval de musici overstemde ! In die omstandigheden zijn de pittige toegangsprijzen nog moeilijk te verklaren. En als we daarbij een klein zijsprongetje mogen maken: steeds meer wordt in onze samenleving de term “het nieuwe normaal” gebruikt om de situatie tijdens en na covid-19 te omschrijven. Tot nu lijkt dit in veel sectoren gelijk te staan met minstens even veel (vaak meer) betalen voor slechts een deel van de service van weleer. En vermits kunst in de moderne wereld ook als een product gezien wordt, zullen we als operaliefhebber ook niet aan deze jammerlijke evolutie kunnen ontsnappen.
De eerste voorstelling die we op 15 juli bijwoonden, was meteen ook de interessantste titel die dit jaar in Wildbad op de affiche stond: Le philtre (1831) van Daniël-François-Esprit Auber. Deze titel zal bij weinig mensen een belletje doen rinkelen, maar er is een anekdote aan verbonden: het libretto van de hand van Eugène Scribe, niet de eerste de beste, werd een jaar later vertaald door Felice Romani voor niemand minder dan Gateano Donizetti die er muziek bij schreef en zo met L’elisir d’amore een van de toppers van het operarepertoire componeerde. Hoe vloeiend en melodieus de muziek van Auber ook is, hij is geen partij voor het genie van Donizetti. De muziek blijft aangenaam maar oppervlakkig, de personages oninteressant. Zo is Guillaume, de tegenhanger van Nemorino bij Donizetti, eerder lachwekkend dan meelijwekkend en lijkt Thérèsine eerder een bitch dan een begeerlijke jonge dame.
Als Le philtre ooit enige aandacht verdient of krijgt, zal het alvast niet zijn op basis van de concertante uitvoering die we in Wildbad bijwoonden. Gebrek aan voorbereiding, premièrestress of wat dan ook, er was op geen enkel moment een klik tussen dirigent, orkest, koor en solisten. Er werd bovendien door zowat iedereen gezongen in schabouwelijk, onverstaanbaar Frans. Niet geholpen door de slechte akoestiek van de zaal waren de solisten bijna constant onhoorbaar door het ongenuanceerde orkestrale geweld dat onder de leiding van Luciano Acocella de delicate muziek van Auber oneer aandeed. We hoorden achteraf in de wandelgangen dat een en ander te maken zou hebben met een conflict tussen dirigent en orkest maar iets dergelijks uitvechten tijdens een voorstelling is allesbehalve professioneel.
Logisch dat het voor de solisten in dergelijke context moeilijk is om zich van hun beste kant te laten zien. De enige die werkelijk een positieve indruk naliet was de Belgische tenor Patrick Kabongo die over een mooie, lichte stem met een mooie hoogte beschikt. Bovendien verstaat hij de kunst van de voix-mixte en is hij als enige de Franse taal machtig. Luiza Fatyol mist met haar metalige sopraan het fijne en verfijnde dat we verwachten van de rol en heeft bovendien op het toneel de uitstraling van een ijskoningin. Goed bij stem en met veel elan gezongen de Jolicoeur van de Mexicaans-Nederlandse bariton Emmanuel Franco. Eugenio Di Lieto liet als dokter Fontanarose vooral de limieten van zijn eerder vlak klinkende basstem horen.
Gelukkig was er de volgende dag (16/07) een klinkende revanche voor het festival en enkele solisten in een prachtige uitvoering van La scala di seta, een eenakter (nochtans gegeven met pauze) van Rossini die bij het grote publiek vooral bekend is van de sprankelende ouverture. Het verhaal van de dochter die haar eigen partner wil kiezen en daardoor in conflict komt met haar vader maar uiteindelijk door geluk en vindingrijkheid haar zin krijgt is niet origineel, maar wordt door Rossini op unieke wijze op muziek gezet.
De regie van Stefania Bonfadelli ontsnapt niet aan de obligate actualisering maar weet perfect de geest van Rossini’s opera te bewaren. Dorvil en Germano zijn bouwvakkers, werknemers van Blansac, die het huis van Dormont opknappen. Enige vrijheid ten opzichte van het verhaal die Bonfadelli zich veroorlooft is de insinuatie dat Giulia al zwanger is van Dorvil, iets wat aan het begin van de negentiende eeuw zeker niet getoond zou worden. Voor de rest worden de gags met smaak en, belangrijk, met mate gebracht.
Het is in Wildbad niet ongebruikelijk dat solisten in meer dan één productie spelen en zo zagen we met veel plezier Emmanuel Franco terug. Zijn talent als acteur komt in een scenische uitvoering natuurlijk veel beter tot zijn recht. Het is bovendien verfrissend om in de rol van Germano, vaak bezet door oudere buffo’s, iemand te horen die in zijn prime is. Ook Eugenio Di Lieto profiteerde van de herkansing als Blansac. Voor hem werd de concertaria “Alle voci della gloria” aan de partituur toegevoegd waarin hij zijn indrukwekkende basstem die over de nodige flexibiliteit beschikt, vervaarlijk door zal laten rommelen. De jonge Italiaanse sopraan Claudia Urru, later dit jaar uitgenodigd om deel te nemen aan Operalia in Moskou, staat ongetwijfeld aan het begin van een mooie carrière. Met een buigzame, hoogtezekere stem overwint ze de virtuose passages maar ook wanneer het wat weemoediger wordt weet ze ze zich perfect in te leven. In de kleine rol van Lucilla toont de Amerikaanse sopraan Meagan Sill dat ze op de goede weg zit.
Le philtre : Muziek: 1*
Scala : Muziek: 4* Regie: 4*
Elisabetta : Muziek: 4* Regie: 1,5*
Grootste verrassing van het festival was wellicht de aanwezigheid van Michele Angelini in de (niet eens zo lange) rol van Dorvil. Deze Amerikaanse tenor heeft al in heel wat grote theaters gezongen en is naar onze smaak een van de beter Rossini-tenoren van het moment. Getuige daarvan ook zijn aandeel in Matilde di Shabran, eveneens in Wildbad, enkele jaren geleden. Zijn aria “Va lesto – Vedro qual sommo incanto” was met een cascade van coloraturen afgewisseld met prachtig geprojecteerde topnoten een onvergetelijk moment. In de ensembles stelde hij zich voldoende terughoudend op om de balans te bewaren. Alles samen een prachtprestatie !
Het Philharmonisch Orkest van Krakau, sinds enkele jaren het huisorkest van “Rossini in Wildbad”, liet zich van een betere kant horen dan de avond voordien en de muzikanten hadden er onder de gedreven leiding van José Miguel Pérez-Siuerra duidelijk zin in.
De derde productie, die we op 17 juli bijwoonden was Elisabetta, regina d’Inghilterra, de eerste opera die Rossini voor het Teatro San Carlo te Napels schreef. Daar waar een groot deel van de andere ernstige opera’s van Rossini genoten hebben van een soort revival blijft Elisabetta voorlopig nog verwaarloosd. De laatste keer dat we de opera zagen, was bij een concertante voorstelling in Brussel zowat 15 jaar geleden, al werden recentelijk, ook in Brussel, nog fragmenten gespeeld. En ook in Wildbad zagen we een twintigtal jaar geleden al een productie.
Rossini nam geen risico en gebruikte voor zijn eerste compositie voor Napels een deel succesvolle muziek van eerdere werken. Bekendste voorbeeld is de ouverture die komt uit Aureliano in Palmira en later bekend zal worden in Il babiere di Siviglia. Een deel van Elisabetta’s aria uit het eerste bedrijf zal trouwens later terugkeren in “Una voce poco fa” in hetzelfde Il barbiere di Siviglia. Wat minder bekend is: voor het eerst schreef Rossini de vocale versieringen in de partituur zodat deze niet langer afhingen van de (wan)smaak van de zangers.
Rossini kon in Napels rekenen op de diensten van de beste zangers uit de periode en de belangrijkste rollen zijn speciaal voor hen geschreven. Dit maakt het uiteraard moeilijk om ze vandaag te bezetten. Nochtans wist “Rossini in Wildbad” ons op dat punt aangenaam te verrassen. De rol van Elisabetta is geschreven voor Isabella Colbran wiens stem ergens lag tussen wat vandaag een sopraan en een mezzosopraan is. Met Serena Farnocchia kregen we niet zoals zo vaak in dit soort rollen een hysterische colibri te horen maar een mature vrouw, vocaal krachtig en tegelijkertijd voldoende beweeglijk voor dit soort van muziek. De spanning tussen de vrouw Elisabetta en de koningin wist ze overtuigend te brengen en haar aria waarmee de opera afgesloten werd, stond als een huis.
Het Teatro San Carlo beschikte ook over twee uitzonderlijke tenoren: Andrea Nozzari, die we vandaag eerder als hoge bariton zouden catalogeren, en Manuel Garcia, een veel lichter en hoger type stem. Manuel Garcia zong tweehonderd jaar gelden de rol van de verrader Norfolk en in Wildbad viel de eer te beurt aan Mert Süngü, een man die zich lijkt te specialiseren in onbekend repertoire. Hij is verdienstelijk in de coloraturen die vaak als mitrailleurkogels op het publiek afgevuurd worden en tracht zijn vertolking te kronen met originele versieringen en extra hoge noten. Wel zou hij af en toe iets meer legato in zijn vertolking mogen steken en ook de recitatieven zouden overtuigender kunnen. De legergeneraal Leicester, geschreven voor Nozzari, werd gezongen door Patrick Kabongo, de man die we twee dagen eerder hoorden in Le philtre. De goede eigenschappen die we eerder beschreven, hoorden we opnieuw maar deze rol vraagt ook een duidelijk laag register en dat heeft Kabongo duidelijk (nog) niet. Nochtans was zijn zang opnieuw een les van stijl en zangtechniek.
Het is geen geschenk te moeten optreden als liefderivale van een koningin maar de Italiaanse sopraan Veronica Marini deed dit met verve in de rol van Matilde. Haar stem heeft niet het metaal dat Farnocchia wel heeft waardoor hun stemmen mooi contrasteerden. Mara Gaudenzi, hier in de episodische rol van Enrico, Matilde’s broer, zouden we graag een keer in een belangrijkere rol horen.
Opnieuw hoorden we een gedreven vertolking van Rossini’s partituur door het Filharmonisch Orkest van Krakau, ditmaal onder de leiding van Antonino Fogliani. Zoals steeds blinkt zijn dirigaat niet uit in details maar weet hij een meeslepende, dynamisch voorstelling te brengen. En dit enthousiasme straalt duidelijk af op zangers, musici en publiek.
Officieel ging het om een geënsceneerde uitvoering maar daar merkten we maar weinig van. De troonzaal van Elisabetta ? Een lege scène met twee stoelen. De Koninklijke vertrekken ? Een leeg toneel met enkele stoelen. Een kerker ? U raadt het al: een lege scène met één stoel. Het koor zingt vanuit de coulissen (coronamaatregel ? Bij Le philtre was iedereen nochtans wel aanwezig op het toneel) en is nauwelijks hoorbaar. Het wordt zelfs absurd wanneer in het tweede bedrijf het vrouwenkoor op de scène staat terwijl het mannenkoor vanuit de coulissen zingt ! Regisseur Jochen Schönleber mag dan in het programmaboekje ronduit spreken over zijn interpretatie, daar waar het echt telt, het theater, wordt wat zijn regie betreft het niveau van een schoolvoorstelling zoals gewoonlijk nauwelijks overstegen.
Al bij al een geslaagd bezoek aan Wildbad al hopen we dat volgend jaar corona vergeten is en opnieuw op de gebruikelijke locaties gespeeld kan worden.
Hugo Delava
Heerlijk om te lezen, als opera liefhebber, en een kleine valse noot, gaat mij voorbij!🎼🌷🌷🌷🌷🎼
Enkele jaren geleden hoorde ik Patrick Kabongo tijdens een VLK concert in de Sint Pieterskerk te Gent en hij is me daar uitmuntend bevallen en ik zag er een mooie belofte in. Het was èèn eenmalige ervaring en ik hoorde sindsdien niet meer van hem. Dat zijn carrière nu loopt stemt me zeer tevreden omdat er nog zo weinig licht lyrische tenoren zijn met een buigzame en mooi klinkende stem, met een mooie dictie en perfect verstaanbaar in de franse taal. Dat zal in andere talen zeker niet minder zijn. Hij bevestigt de goede indruk die hij toen op mij… Read more »