Sylva Varescu: Ursula Pfitzner; Edwin: Thomas Blondelle; Edwin: David Sitka; Boni/Bonifaziu: Matthias Störmer; Stasi/Anastasia: Loes Cools; Feri: KS Kurt Schreibmayer; Conférencier und Eugen: Kurt Hexmann; Leopold Maria: KS Josef Forstner; Anhilte: Uschi Plautz; Muzikale leiding: Laszlo Gyüker; Regie: Thomas Enzinger
Muziek: 4****
Regie: 4****
Bad Ischl. Operette. „Nee, niet weer!“ U ziet de naam van een operette, u ziet de naam van de recensent, en denkt: “Nee, niet wéér dat verhaal over de wijze waarop de operette in Nederland van regeringswege de nek werd omgedraaid.” Wij zullen u deze keer dus het relaas besparen over de socialistische econoom Rick van der Ploeg, destijds opgewaardeerd tot Staatssecretaris van Cultuur(!), die te weinig jonge allochtonen, nu geheten ‘jongeren met een migratieachtergrond’ in het publiek telde en dus dat hele operette-gedoe van die oudjes maar ophief. Opa en oma moeten niet zeiken, ze krijgen toch al AOW? Van der Ploeg was in zeker opzicht zijn tijd ver vooruit want pas sinds 2020 heeft De Nationale Opera een Chef Pigmentzaken in de persoon van Freek Ossel, die scherp in de gaten houdt of aan de Amstel wel alles woke verloopt
Om een professionele operette bij te wonen moeten wij ons dus buiten de landsgrenzen begeven. “Moeten” ja, want wij houden zeer van operette, dat wil zeggen van haar melodieënrijkdom. De meer intellectuele operettekenner wijst ons dan onmiddellijk terecht: operette is/was oorspronkelijk veel meer dan mooie muziek. Satire! Maatschappijkritiek! Wij zijn ons er zeer van bewust dat onze melodie-gerichte invalshoek “niet meer van deze tijd” is; maar wij zijn wel vaker gesteld op dingen die niet van deze tijd zijn, zoals nieuwe buren die zich komen voorstellen, een overheid die ons met “u” aanspreekt, opera-ouvertures zonder mime-achtige clownerieën, in het zwart geklede obers, applausloze Matthäussen (wie kent ze nog?), klassieke culinaire gerechten zonder “moderne twist”, etc. Wij vervoegden ons kort geleden in een café waar wij een Oude Genever bestelden; deze bleek “uitverkocht” (homerisch gelach), aldus het horecahuppelmeiske. Ja, de oude jenevertjes gaan tegenwoordig als warme broodjes over de toonbank, je bent in een mum van tijd door je voorraad heen!
OPERETTE-TEMPEL
Of de Weense Volksoper nog een operette-tempel zal blijven, moet de toekomst uitwijzen. Als de huidige intendant operettes gaat brengen in Lotte-de-Beer-achtige settings, zal zij 2022 niet halen (in Wenen, bedoelen wij).
Wij namen dus het zekere voor het onzekere en koersden naar het Lehárfestival in Bad Ischl. Daar viert de operette al 60 jaar hoogtij. Wij kozen voor Die Csárdásfürstin, die ook de openingsvoorstelling van het Festival was.
Die Csárdásfürstin, en wel hierom: 1 Ganz ohne Weiber geht die Chose nicht 2 Heia, heia, in den Bergen ist mein Heimatland 3 Heller Jubel – Weisst du es noch (kijken! eventueel luisteren.) 4 Machen wir’s den Schwalben nach (door onze huispianist; een kleine bijdrage wordt op prijs gesteld) 5 Tanzen möcht’ ich (vaderlandse inbreng!) 6 Tausend kleine Engel singen (vaderlandse inbreng!).
Wij menen: Kálmán, de componist, kan er wat van! Grote emoties worden afgewisseld met komische elementen, en de boven genoemde en gelinkte aria’s, het zijn allemaal romantische en hartstochtelijke melodieën, de kenmerken van dit meesterwerk. Kálmán (1882-1953) schreef “de Fürstin” in een villa in het Kurpark van Bad Ischl, vlakbij het Kongress & TheaterHaus Bad Ischl, waar wij de voorstelling van 11 augustus bijwoonden.
Emmerich Kálmán componeerde voornamelijk operettes. Die worden gerekend tot het zgn. Silberne Operettenära (Zilveren Operettetijdperk), de periode tussen pakweg 1900 en 1920 die ons, ook in Nederland, veel moois bracht. Want de populariteit van het genre bleef niet beperkt tot Duitstalige landen. Eens mochten wij ook genieten van Die lustige Witwe en Giuditta van Franz Lehár, van de operettes van Leo Fall, Ralph Benatzky, Oscar Straus en Robert Stolz. Kálmán richtte zich aanvankelijk op het combineren van Hongaarse melodieën en de Weense Wals, net als Lehár. Van Boedapest verhuisde hij naar Wenen. Daar begonnen de grote operettesuccessen. Na de Tweede Wereldoorlog koos hij voor Parijs. Samen met Franz Lehár geldt hij als de belangrijkste vertegenwoordigers van deze ‘zilveren’ periode.
Terug naar Die Csárdásfürstin. Gaat het verhaaltje nog ergens over? Oorspronkelijk niet of nauwelijks, dat is een van de overeenkomsten met de opera. Dit niet-urgente, niet-schurende stukje muziektheater gaat over Sylva Varescu, een beroemde variétézangeres, die verliefd is op prins Edwin von und zu Lippert-Weylersheim.
Maar voor Edwin had zijn familie toch iemand anders in gedachten, de adellijke “Cousine Stasi”, vertolkt door de beeldschone Loes Cools. De zaak wordt opgelost als blijkt dat de moeder van de prins zelf ook ooit variétézangeres is geweest. De logica ontgaat ons, maar wij waren niet in Bad Ischl om ergens over na te denken.
Bad Ischl, Lehár Festival 1961-2021
Het was een, levendige, hoogkwalitatieve uitvoering met veel vaart waarop solisten, regisseur Thomas Enzinger en dirigent Laszlo Gyüker ons trakteerden. Net als bij de start van het Festival in 1961 werd in dit jubileumjaar voor Die Csárdásfürstin gekozen. Er hing dan ook bij voorbaat een soort feestelijkheid in de lucht waarvoor Bad Ischl met zijn plezierige Kurpark en Kongress & TheaterHaus ook een prima locatie is.
Het was Maria Jeritza (1887-1982), „primadonna assoluta” bij de Wiener Staatsoper, die in de vorige eeuw mede het initiatief nam om een vereniging “Die Operette” op te richten. Deze vereniging speelde een cruciale rol bij de oprichting van de Operetteweken in Bad Ischl. Het (uitmuntende) plan was om belangrijke werken van Lehár, Straus, Kálmán e.a. op te voeren in het voormalige Habsburgse zomerverblijf. In 1961 werd dit ambitieuze plan gerealiseerd.
De enscenering van deze Csárdásfürstin was prettig. Alleen al op grond van de toneelbeelden kon men zien om welke operette het ging. Kom daar maar eens om bij de schurende, ontregelende en urgente operavoorstelling die wij in onze dagen door de strot geduwd krijgen. Regisseur Ertzinger moest natuurlijk wel een beetje met zijn tijd mee, dus werd de Eerste Wereldoorlog erbij gesleept (via een spreker en met videobeelden) om de zaak een beetje op te leuken voor Mensen van Nu. Motivering: de operette werd gecomponeerd in de jaren 1914-1915. Wij zwijgen maar even stil…
De rol van Edwin werd uitstekend vertolkt door Thomas Blondelle. Wij hebben Blondelle in de loop der jaren meermalen mogen beluisteren, en waren nooit teleurgesteld. Sterker nog: wij zijn fan. De eveneens Belgische Loes Cool (Stasi/Anastasia) gaf met haar stralende sopraan een indrukwekkend visitekaartje af. (Waarom Edwin voor de oudere Varescu kiest, en niet voor de aantrekkelijke, jonge Stasi, is vanuit een toxisch mannelijk perspectief moeilijk te bevatten.) De held van de avond was onzes inziens de jonge bariton Matthias Störmer (Boni), een uitstekende operettezanger en (dus) een niet minder goede (komische) acteur en danser. Bravo! Nu zouden we haast een kleinigheid vergeten, namelijk de vertolkster van de titelrol, Ursula Pfitzner (Sylva Varescu). Haar entrée-aria, “Heia, heia, in den Bergen ist mein Heimatland”, waarin zij haar vaderland bezingt, stond als een huis. Maar daarna ging het vocaal toch lichtelijk berg(no pun intended!)afwaarts langs een enigszins kronkelig intonatiepad. De uit Wenen afkomstige Varescu is ook een gerenommeerde Hanna Glawari, dus met haar “operette-uitstraling” zat het wel snor.
Ook prima, ja zelfs prima de luxe, was de aanvangstijd van de voorstelling, nl. 15:30h, en wel op een werkdag. Hoe genoeglijk. Men waant zich in de Verboden Stad, met een bezoek aan een in het vaderland verboden kunstvorm. Wij kuierden na het muzikaal vermaak nog wat door het Kurpark, langs de Ischl (alwaar de Kaiservilla van Sissi), om vervolgens in het voortreffelijke Weinhaus Attwenger een Wiener Schnitzel (ook alleen op amateurniveau in Nederland) en een flesje Grüner Veltliner te savoureren.
Heia, heia! Ohne Weiber geht die Chose nicht! Heller Jubel! Tausend kleine Engel singen!
Allemaal waar.
Deutsch Wikipedia: Silberne Operettenära. Silberne Operettenära wird ein Zeitabschnitt in der Geschichte Wiener Operette genannt, der auf die Goldene Operettenära folgt. Er dauert etwa von 1900 bis 1920. Diese Zeit ist geprägt von einer wirtschaftlichen Blüte des Genres Operette und zahlreichen Theaterneugründungen oder Theaterumwandlungen zu ihren Gunsten, wie dem Johann Strauß-Theater, dem Wiener Bürgertheater oder dem Wiener Stadttheater. Auch war dies eine Zeit der zunehmenden Internationalisierung der Wiener Operette, die sich etwa in fast zeitgleichen Ur- bzw. Erstaufführungen in Wien, Berlin und New York City zeigt. Ihre Hauptvertreter waren Franz Lehár mit Die lustige Witwe, Der Graf von Luxemburg, Giuditta,… Lees verder »
Ik benijd u!
Machen wir’s den Schwalben nach, bauen wir uns ein Nest…dat zong mijn moeder wel eens.
Wat een mooie avond in Oostenrijk..Gruener Veltliner..herinneringen aan mijn mooie avonden in Wenen..ik benijd u.
U benijdt mij vast niet als ik bij 32 graden een stukkie moet tikken. Maar ik begrijp wat u bedoelt.