De hele operawereld weet dat Placido Domingo zojuist zijn tachtigste verjaardag vierde, maar er wordt amper aandacht geschonken aan Mario Lanza, die bij zijn geboorte op 31 januari 1921 (twintig jaar vóór Domingo) al liet vermoeden dat hij een prachtige tenorstem zou ontwikkelen.
You can have any review automatically translated. Click the Google Translate button (“Vertalen”), which can be found at the top right of the page. In the Contact Page, the button is in the right column. Select your language at the upper left.
Operaliefhebbers trekken vaak hun neus op voor Mario Lanza die na een mooie inzet van zijn carrière met rollen als Fenton in Die lustigen Weiber von Windsor, Pinkerton in Madama Butterfly en verschillende concerttournees, op amper zesentwintigjarige leeftijd definitief de operaplanken vaarwel zei om zijn ziel te verkopen aan de studiobonzen van Hollywood.
Je moet zoiets natuurlijk in zijn tijd zien. Hollywood was in 1947 de Amerikaanse droom bij uitstek en de zonnige tenor van Mario Lanza kwam juist op tijd om het roer van het verouderde team Nelson Eddy & Jeanette MacDonald over te nemen.
Zangers zijn trouwens nog steeds onverminderd opportunistisch. Hoe verklaar je anders dat een succesvolle tenor als Jonas Kaufmann, om maar een naam van de honderden te noemen, zich onbeschaamd prostitueert conform de zinloze eisen van moderne operaregisseurs, de huidige heersers over de operawereld.
Mario Lanza, geboren als Alfred Arnold Cocozza, was de zoon van Tony Cocozza en Maria Lanza, op hun beurt kinderen van Italiaanse emigranten die zich in Philadelphia gevestigd hadden. Zijn zangtalent werd al zeer vroeg duidelijk en hij was amper 16 toen hij zijn professionele carrière begon uit te bouwen. Na een optreden in de Hollywood Bowl kon hij een contract van Louis B. Mayer (Metro-Goldwyn-Mayer) in de wacht slepen.
Mario werd klaargestoomd voor zijn debuut in That Midnight Kiss (1949) met Kathryn Grayson, een sopraan die ook aanvankelijk opera boven film verkoos, maar net zoals Mario later haar voorkeur veranderde. Het werd een groot succes en ze werden een geliefd filmkoppel. Ze gingen samen op tournee en hun populariteit was zo groot dat zij samen in nog een film speelden: The Toast of New Orleans (1950).
Het échte succes kwam voor Mario Lanza in 1951 met The Great Caruso. Niet iedereen was echter tevreden met zijn uitbeelding van de legendarische tenor. De film had amper iets gemeen met de historische realiteit en qua stem was Lanza, unlike popular belief, nu eenmaal geen Caruso, daarvoor miste hij het donkere timbre en het ongeëvenaarde legato.
Kathryn Grayson & Mario Lanza. That Midnight Kiss.
Mario Lanza, “Lamento di Federico”. Royal Albert Hall, 1958.
Naar Italië
Daarna ging het enkel nog bergaf. Mario dronk veel, was ongedisciplineerd en verdroeg geen kritiek, al was die nog zo terecht. Voor de The Student Prince werd enkel nog zijn stem ingehuurd, terwijl de rol vertolkt werd door Edmund Purdom. De film was geen succes, maar wel de LP met de mooie songs van Sigmund Romberg.
In 1957 keerde hij Hollywood de rug toe en verhuisde met zijn familie naar Italië. Hij gaf voor het eerst in zes jaar een live-concert in de Royal Albert Hall in Londen en de toehoorders waren aangenaam verrast toen zij daar een tenor aan het werk zagen die precies zo klonk zoals zij hem in de bioscoop gehoord hadden. Mario Lanza had in de Royal Albert Hall geen microfoon nodig, hij had een echte operastem.
Hij deed een auditie bij de Scala van Milaan en hem werd meteen een tweejarig contract aangeboden dat een aanvang zou nemen met Cavaradossi in Tosca. Ook met de Opera van Rome sloot hij een overeenkomst om het seizoen 1960/61 te openen met Canio in Pagliacci.
Helaas, het was allemaal te laat. Mario’s gezondheid was ondermijnd, de tol van jaren losbandig leven in Hollywood. Hij had hartproblemen, een veel te hoge bloeddruk en verstopte aderen. Dat werd hem fataal. Hij stierf door een embolie in Rome op 7 oktober 1959, amper 38 jaar.
Ook de loftuitingen van de culturele wereld kwamen te laat. De sopraan Maria Callas zei na zijn dood: “Wat me het meeste spijt, is dat ik geen gelegenheid heb gehad om samen te zingen met de grootste tenor die ik ooit heb gehoord.”
Zowel Placido Domingo, Luciano Pavarotti als José Carreras hadden bewondering voor Mario Lanza. In 1994 bracht Carreras zelfs een hommage aan Lanza door een concerttournee waarbij hij ondubbelzinnig bekende: “Dat ik operazanger ben, is te danken aan Mario Lanza.”