IL PIRATA – een empathische piraat

IL PIRATA – EEN EMPATHISCHE PIRAAT. – Il Pirata van Bellini werd gecreëerd in 1827, dus op het hoogtepunt van de romantiek. Maar muziek conformeert zich van nature trager aan culturele verschuivingen. Terwijl iedereen (tot op zekere hoogte) een pen kan oppakken en een verhaal kan schrijven, volgt muziek regels en tradities die een uitgebreide studie en gedegen vaardigheden vereisen. Een muziekstijl verandert niet van de ene dag op de andere. Bellini geeft zijn opera een muzikale, en vooral vocale omlijsting die nog steeds verbonden is met de voorafgaande eeuw.

You can have any review automatically translated. Click the Google Translate button (“Vertalen”), which can be found at the top right of the page. In the Contact Page, the button is in the right column. Select your language at the upper left.
Vincenzo Bellini: IL PIRATA. “Melodramma” in twee bedrijven op een libretto van Felice Romani.

Ernesto: Luca Salsi
Imogene: Sondra Radvanovsky
Gualtiero: Celso Albelo
Itulbo: Francesco Pittari
Goffredo: Emanuele Cordaro
Adele: Anna Maria Sarra

Orchestra e Coro del Teatro di San Carlo
Dirigent: Antonino Fogliani
Koor o.l.v.  Gea Garatti Ansini

Muziek: *4,5*
Regie: *3,5*

Dit prachtige, fascinerende werk wordt niet zo vaak uitgevoerd: de felheid (soms de wreedheid) van een “heldhaftige” tenor met stormachtige impulsen lijkt moeilijk te verenigen met de muziek die Bellini zelf als “engelachtig” omschreef. Deze moeilijkheid moet zich al zeer snel hebben gemanifesteerd, toen de opera deel ging uitmaken van het repertoire van Gilbert Duprez, de tenor die beroemd is geworden door de “uitvinding” van de “Do di petto” (hoge C uit de borst), waarover Alexandre Dumas père zo enthousiast was.

De opera bleef lange tijd in de marge van het repertoire, maar kwam weer nadrukkelijk in de belangstelling in 1958, toen een van de grote zogenaamde “traditionele” dirigenten, Antonino Votto, een vertolking “uitvond” die in La Scala het publiek en zelfs de critici in vervoering bracht, vooral dankzij de buitengewone cast: Callas, Corelli, Bastianini. Helaas weet behalve degenen die erbij waren niemand meer iets over die productie. Het is echter duidelijk dat Votto, door de rol aan Franco Corelli toe te vertrouwen, de voorkeur gaf aan de “heroïsche” visie van Gualtiero, boven de “belcanto-optiek”. Aangezien het onmogelijk was een tenor te vinden die geschikt was om de twee “facetten” van Gualtiero te verenigen, verschoof de aandacht naar de vrouwelijke protagonist. Eerst Callas, en jaren later Caballé, maakten Imogene tot een van de meest veeleisende, maar ook meest geliefde rollen in het repertoire.

Voor Gualtiero werden verschillende oplossingen gezocht, meestal de noodoplossing waarbij de moeilijkste delen werden weggelaten… tot de komst van Rockwell Blake, die, hoewel hij de rol slechts in twee producties vertolkte, de enige Gualtiero was die in staat was om de tenorpartij iets heldhaftigs én een “coloratuur”-aspect mee te geven.

De laatste jaren verschijnt Il Pirata weer wat vaker op het repertoire. Veel sopranen, ook van de jongere generaties, wagen zich aan de rol van Imogene. Zeldzamer zijn, zoals gewoonlijk, de tenoren. En naar onze mening (naast de vele opnamen hebben wij het geluk gehad om ook twee uitvoeringen live mee te maken, in het Teatro delle Muse Franco Corelli in Ancona en in La Scala in Milaan) is de ideale vertolker nog niet gevonden.

Deze korte inleiding is bedoeld om onze mening te verduidelijken over de editie van Il Pirata die we een paar dagen geleden zagen, en die om voor de hand liggende redenen (live) werd gestreamd.

De concertante opera werd geproduceerd door het Teatro di San Carlo in Napels, dat met Rossini-specialist Antonino Fogliani op de bok ongetwijfeld de meer delicate en elegante aspecten van de Bellini-partituur heeft willen benadrukken.

In de cast schitterde de ster van de Amerikaanse sopraan Sondra Radvanovsky. We houden zeer van deze zangeres. Zij is de enige die ons vandaag aan Maria Callas doet denken, en niet noodzakelijk omwille van de kwaliteit van haar stem, die misschien eerder charmant dan mooi is, maar omwille van haar ijzersterke techniek die haar in staat stelt om zowel duizelingwekkende hoge noten als piano en pianissimo volledig onder controle te hebben. Zij is een geweldig vertolkster, zoals die wij in talrijke video’s van de MET hebben kunnen constateren – onvergetelijk is haar Elisabetta in Roberto Devereux. Het zijn dezelfde kwaliteiten die we in overvloed terugvinden in deze Imogene, zij het met de beperkingen die nu eenmaal onlosmakelijk met de concertante vorm verbonden zijn.

De mannelijke hoofdrollen bevredigen wat minder. Celso Albelo (Gualtiero) heeft een heldere, goede “lirico”-stem, maar mist bijna volledig het tenor-“temperament” dat een van de facetten van deze rol is. Helaas is hij ook niet geheel overtuigend in de beweeglijke passages, die hier, zoals vaak gebeurt, enigszins zijn aangepast aan de eigenschappen van de vertolker. Over het geheel genomen is zijn vertolking meer dan voldoende, soms zelfs goed, vooral in het tweede deel van de opera, wanneer hij in de laatste aria “Tu vedrai la sventurata” (waarvan hij echter het “da capo” van de cabaletta weglaat), een overtuigende melodieusheid laat horen. Enkele sporadische moeilijkheden in de uiterste hoge regionen nemen we op de koop toe.

De rol van Ernesto wordt gespeeld door Luca Salsi, een bariton die tegenwoordig niet meer van het podium weg te slaan is, van Otello tot Tosca, van Chénier tot Don Carlo. Eerlijk gezegd begrijpen we alle ophef niet; hoewel zijn stem aangenaam is en een goed volume heeft, is zijn stijl de minst elegante die we in lange tijd hebben gehoord. In Verdi is dit een ernstig nadeel; in een belcanto-opera als Il pirata nog ernstiger.

Wat de zangers in de bijrollen betreft, Emanuele Cordaro als Goffredo, Francesco Pittari als Itulbo en Anna Maria Sarra als Adele: hun optreden was zonder meer bevredigend.

Zoals we reeds vermeldden, dirigeert Antonino Fogliani het altijd uitstekende orkest van het Teatro di San Carlo met smaakvolle elegantie en grote aandacht voor de zangers. Wij hadden liever een iets boeiender concertato gezien in de finale van de eerste akte, maar de “distancing” heeft ongetwijfeld een negatief effect gehad op de totale klank van het orkest. Dat geldt ook voor het koor, waarvan we weten dat het van onberispelijke kwaliteit is. Hier zijn de koorleden naar de achtergrond gedrongen, in veel gevallen met mondkapjes op, wat duidelijk geen ideale omstandigheden zijn om een lekker potje te zingen.

We moeten ook melding maken van enkele voorzichtige, en onzes inziens niet bijzonder nuttige pogingen om de voorstelling een “scenisch” tintje te geven, met hier en daar een vluchtige verschijning van enkele gekostumeerde figuren op verschillende plaatsen in het theater. Zeer suggestief vonden wij daarentegen het idee om de muzikale inleiding tot de laatste waanzinsscène te begeleiden met een zeer korte film van Sondra Radvanovsky die onzeker in een grote spiegel kijkt waarin zij zichzelf niet lijkt te herkennen… Zo raakt Imogene uiteindelijk verdwaald in de donkere, bloedige mist van verschrikking, verdriet en angst. “D’angoscia, d’affanno, d’orrore morrò!”, zo zingt zij op aangrijpende wijze.

Marina Boagno
Dit is een samenvattende vertaling van het oorspronkelijke artikel in Opera Gazet, dat u HIER vindt.

4.7 3 votes
Article Rating
Marina Boagno

REVIEWER

Marina Boagno acted for many years as an amateur talent scout, organizing concerts, and creating and directing events. Author of "Franco Corelli – Un uomo, una voce" (1990) and a biography of Ettore Bastianini’s, “Una Voce di Bronzo e di Velluto” (2003).

No Older Articles
No Newer Articles
Subscribe
Notify of
guest

1 Comment
Newest
Oldest Most Voted
Inline Feedbacks
View all comments