Schwanda in Praag. Een verademing.

Schwanda de Doedelzakspeler

Schwanda de Doedelzakspeler (Švanda dudák). 1927. Opera in twee bedrijven van Jaromír Weinberger. Libretto van Miloš Kareš, gebaseerd op traditionele Tsjechische sprookjes. Eerste opvoering in het Nationaal Theater, Praag, op 27 april 1927.

Schwanda: Jiri Brückler, tenor; Dorotka, zijn vrouw: Jana Srejma Kacriková, sopraan; Babinsky: Jaroslav Brezina, tenor; Koningin: Katerina Jalovcova, mezzosopraan; De tovenaar: Martin Bárta, bariton; De duivel: Jiri Sulzenko, bas; Kapitein: Onder Koplík, tenor; Rechter: Dusan Ruzicka, tenor; Soldaat: Vít Santora, tenor; Koor en orkest van het Praags Nationaal Theater o.l.v. Zbynek Müller; Regie en enscenering: Vladimír Morávek

You can have any review automatically translated. Just click on the Translate button,
which you can find in the Google bar above this article.

Schwanda de doedelzakspeler of Het berouw van de verslagen duivel

Een breed bekende en gewaardeerde doedelzakspeler, net “gelukkig” getrouwd maar verlangend naar een ander, opwindender leven buiten zijn dorpje gaat na allerlei fantastische avonturen, waaronder een kort verblijf in de hel, terug naar zijn kippen, schapen en vrouw. Zie hier in het kort het verhaal van Schwanda, de doedelzakspeler, een ware ‘hit’ niet alleen in Europa maar ook in de VS nadat het werk vanuit het oorspronkelijk Tsjechisch de wereld veroverde in o.m. de Duitse vertaling.

Weinberger deelt zijn lot met tal van andere operacomponisten (b.v. Mascagni en Leoncavallo) die hun roem te danken hebben aan slechts één werk en zelfs in zijn geboorteland is hij nog steeds een grote onbekende.

Schwanda, gecomponeerd in 1924 net na het uitroepen van de Tsjechoslowaakse republiek na de Eerste Wereldoorlog en het instorten van het Austro-Hongaars Rijk, is gebaseerd op volkslegenden, algemeen bekend in die tijd. Schwanda is een begenadigde doedelzakspeler die, deels uit verveling, dorpsfeesten opvrolijkt met zijn spel en overal gerespecteerd wordt. Op een dag wordt zijn huisje-boompje-beestje bestaan op zijn kop gezet na de komst van een Robin Hood-achtige figuur, Babinsky, die een oogje heeft laten vallen op de vrouw des huizes Dorotka. Babinsky weet Schwanda zover te krijgen dat ze samen de wijde wereld intrekken met als eerste stop het hof van de ijskoningin die zich mateloos verveelt en hunkert naar ware warme liefde. Het spel van Schwanda doet de koningin letterlijk smelten en ze besluiten te trouwen maar daar verschijnt  ineens Dorotka die haar man weet terug te winnen.

Schwanda
schwanda (adam masura) ©serghei gherciu

Helaas wordt Schwanda door de koningin ter dood veroordeeld maar op het moment suprême van de executie weet Babinsky hem te redden. Vervolgens komen ze in de hel terecht waar de duivel zich enorm verveelt en vraagt Schwanda te spelen maar deze weigert pertinent, en hij kan als straf alleen vrijkomen als hij zijn ziel verkoopt. Door wederom de tussenkomst van Babinsky die de duivel verslaat tijdens het kaartspel komt Schwanda vrij en worden de geliefden gelukkig verenigd.

Het libretto van Milos Kares (later door Max Brod in het Duits vertaald) bood Weinberger genoeg gelegenheid om een sprankelende, op de Tsjechische volksmuziek geïnspireerde partituur te leveren die van begin tot einde niet enkel vermaak biedt maar vaak doordrenkt is van een typische Slavische melancholie (bijvoorbeeld de klaagzang van de Koningin aan het begin van de tweede scène van de eerste acte). Mahleriaanse echo’s (vooral in de langzame introductie tot de tweede scène van de eerste acte)) worden uitermate effectief toegepast met een meesterlijke behandeling van een bijna onuitputtelijk orkestpalet, tevens met hier en daar polytonale passages. De opera kent weinige “aria’s” in de traditionele zin des woords, de partituur is eerder doorgecomponeerd met voor iedere scène een herkenbare toonzetting waar volksmelodieën zijn waar te nemen, vooral ritmisch gesproken. De beroemde polka is hier een saillant voorbeeld van. In tegenstelling tot b.v. Janácek waar de melodische lijn van de vocale partijen de syntax van de taal nauw volgt, kiest Weinberger voor meer lyrische lijnen hoewel in de snelle passages de vaak onstuimige ritmiek belangrijker is.

Schwanda
schwanda. the bagpiper. alzbeta polackova (dorotka), jiri bruckler (schwanda) ©ilona sochorova
Schwanda
schwanda. (the bagpiper). jiri bruckler (schwanda), martin srejma (babinsky), jiri sulzenko (the devil). ©ilona sochorova

De voorstelling die ik op 16 september j.l. heb bijgewoond in het prachtige neoklassieke Nationaal Theater was in alle opzichten een verademing als je dit vergelijkt met de (bijna) overal heersende ellende van de “herinterpretatie” door regisseurs. Een pluim voor Vladimír Morávek die ons een feeërieke, kleurrijke en intelligente personenregie voortoverde waardoor het theater veranderde in een waar sprookjesland waar kleur, kostuums en personenregie als het ware het publiek vervoerden naar de wereld van kindersprookjes – en zo voelde ik mij zelf ook bij vlagen. De boze en gewelddadige buitenwereld werd voor een paar uur vergeten en de voorstelling dompelde het publiek in een bad van weldaad en verrassingen die nu eenmaal eigen zijn aan sprookjes van weleer. Het zangersensemble van het Nationaal Theater heeft hart en ziel in de productie gestoken, van alle solisten vielen vooral de bariton Jirí Brückler (Schwanda) en Jirí Sulzenko (Duivel) op met hun in alle lagen imposante stemmen en vooral met hun scenisch spel. Sopraan Jana Srejma Kacirková (Dorotka) overtuigde met haar indringende stemgeluid, zonder het vaak storend Slavisch vibrato, en speelde de verlaten echtgenote zonder in  larmoyante clichés te vervallen. Helaas was de tenor Jaroslav Brezina (Babinsky) minder goed bij stem maar hij compenseerde dit euvel met zijn speelse acteertalent. Motor van hert geheel was de bevlogen en bezielde leiding van dirigent Zbynek Müller die het orkest van het Nationaal Theater leidde met veel oor voor de inventieve instrumentale en ritmische aspecten van deze wervelende partituur en bood solisten en het in alle lagen uitstekend koor alle ruimte zonder in f-ff te vervallen.

Schwanda
schwanda (the bagpiper) national theatre chorus ©ilona sochorova

In de pauze werd het publiek getrakteerd op een optreden vanuit de loge van een ‘echte’ [NOT] doedelzakspeler, gestoken in traditionele kledij die met zijn warme, melancholische stem voor couleur locale zorgde op een meeslepende manier.

In feite grijpt de handeling terug op eeuwenoude saga’s zoals Faustus en locale volksvertellingen, Schwanda is dan in Tsjechië en Slowakije een bekend volksverhaal in allerlei varianten. Weinberger en Kares baseerden zich op het toneelstuk De doedelzakspeler van Strakonice van  Josef Kayetán Tyl (1808-1856) die bijna iedere Tsjech kent. Na de première van de opera in 1927 aan het Nationaal Theater werd de partituur van deze “volksopera”, zoals de componist zijn creatie zelf noemde, een jaar later bewerkt op instigatie van Max Brod die tevens voor de Duitse vertaling verantwoordelijk was.

En dan over de componist zelf: Weinberger, geboren in Praag in 1896 in een verlicht Joods gezin, studeerde bij o.m. Vitezslav Novák (leerling van Dvorák) en na een korte periode in de VS keerde hij terug naar zijn geboorteland en werd muzikaal dramaturg aan het theater in Bratislava. Na het succes van de gereviseerde tweede (Duitse) versie van Schwanda componeerde hij nog een aantal opera’s, waaronder Wallenstein (gebaseerd op het toneelstuk van Schiller); na de Nazi-machtsgreep in 1939 week hij uit naar de VS, waar hij in 1967 een einde aan zijn leven maakte.

Deze productie van Schwanda werd in première gebracht in 2022 als onderdeel van de internationale manifestatie Musica non grata gewijd aan componisten die door het Nazi-regime verboden en/of vermoord werden.

Mauricio Fernandez

NB De afbeeldingen tonen soms zangers die niet tijdens de uitvoering van 16 september van de partij waren.
5 1 vote
Article Rating
No Older Articles
No Newer Articles
Subscribe
Notify of
guest

0 Comments
Newest
Oldest Most Voted
Inline Feedbacks
View all comments