Franco Bonisolli werd geboren in Rovereto, Italië. Hij studeerde bij Alfredo Lattaro en nadat hij een internationale zangwedstrijd had gewonnen, debuteerde hij in 1962 in Spoleto als Ruggero. Hij maakte al snel naam in heel Italië en pakte eerst lyrische rollen op als Nemorino, Duca di Mantua, Alfredo, Rodolfo, des Grieux, Hoffmann, enz.
Hij trad op in niet vaak opgevoerde opera’s als La donna del lago (tegenover Montserrat Caballé) en Le siège de Corinthe (tegenover Beverly Sills), en ook in nieuwe werken, zoals La lampada di Alidino van Rota en Luisilla van Mannino. [Wikipedia]
You can have any review automatically translated. Click the Google Translate button (“Vertalen”), which can be found at the top right of the page. In the Contact Page, the button is in the right column. Select your language at the upper left.
Toen het operavirus (what’s in a name) mij in zijn greep begon te krijgen, talloos veel miljoenen jaren geleden, begon het meteen te woekeren, resulterend in een gemoedstoestand en maatschappelijke positionering die van plus papiste que le pape ontaardde in een regelrechte obsessie. Wij spreken van zo’n 45 jaar geleden. Wij hadden ons inmiddels in de operaminnende Amsterdamse Jordaan gevestigd, die gezellige Amsterdamse volksbuurt waar dagelijks bij het draaiorgel gedanst wordt, en zogen de aldaar ruim aanwezige operakennis gulzig op, naast onvergetelijke bezoeken aan de opera in de Stadsschouwburg. Van urgent, verontrustend muziektheater hadden wij nog nooit gehoord; “verontrustend” was voor ons de instroom in onze buurt van zogeheten “yuppen”, die onze kasteleins tutoyeerden, en “urgent” was nog steeds het onbegrijpelijke en wekelijks als onrechtvaardige gevoelde verbod op het folkloristische palingtrekken.
Op de zaterdagmiddagen schaarde ik mij bij de operaliefhebbende dorpsoudsten, die zich verenigden op de Lindengrachtmarkt, meer specifiek bij de marktkraam van Opera Pietje, creatief handelaar in tweedehands goederen met een ongemeen scherpe blik voor optimale prijsstelling en het beheren van zijn eigen en andermans financiën.
Bonisolli heeft het aan de stok met de dirigent.
Welke namen al niet de revue passeerden! Van Lauri Volpi tot Caruso, van Schipa tot Del Monaco (“schreeuwerd”). Gezamenlijk werd de mantra “er bestaan geen Verdi-baritons meer” beleden en de appreciatie van operasterren was recht evenredig met de status van hun aards bestaan: hoe langer zij dood waren, des te beter hadden zij gezongen.
Mijn functie was luisteren. Incidenteel trachtte ik verslag te doen van een bezochte opera, maar daar werd weinig acht op geslagen. Zodra de naam van de desbetreffende opera viel, kwam er weer een stoet overledenen voorbij: “dat kenne se tegenwoordig niet meer”. Eén keer kreeg ik een min of meer luisterend oor toen ik de toen nog in leven zijnde (minpuntje) Franco Bonisolli ter sprake bracht. Weliswaar was Bonisolli “ook niks”, maar de door mij opgediste anekdotes kregen een gematigd enthousiaste ontvangst.
Von Karajan
Herbert von Karajan was, zoals bekend, niet de makkelijkste en nam geen blad voor de mond in zijn confrontaties met orkestleden en zangers. In 1977 leidde hij in Wenen een Trovatore met Franco Bonisolli in de rol van Manrico.
Tijdens een van de repetities pikte Bonisolli het hautaine en denigrerende gedrag van von Karajan niet meer, en ging hij hem met zijn Manrico-zwaard te lijf. Nou ja, “te lijf gaan” is misschien wat veel gezegd, hij wierp het zwaard naar het hoofd van de sympathieke nazi-dirigent en verliet woedend de repetitie om niet meer terug te keren. Snel werd per ijlbode Plácido Domingo besteld om de plaats van Bonisolli in te nemen.
Bonisolli was een excentrieke baas, met een dijk van een stem. Te veel dijk, naar onze mening, maar daspusoonlijk. Een tenoro robusto in de meest robuuste zin van het woord. En een compulsieve showman, denk bijvoorbeeld een eindeloze hoge C aan het eind van “Di quella pira”. Hij debuteerde in 1961, in Puccini’s La Rondine. Al gauw was hij te zien en te horen in La Traviata, Rigoletto, Manon Lescaut… In 1969 maakte hij zijn debuut in de Scala.
Kleurrijk
In de jaren zeventig stonden o.m. La Gioconda (Enzo), Pagliacci (Canio) en Turandot (Calaf) op het programma. Na deze laatste rol, hem op het lijf geschreven, in de beroemde Turandot-productie van regisseur Andrei Serban (Covent Garden, 1987), was de glans wel van zijn carrière af, hoewel hij tot een paar jaar voor zijn dood in 2003 bleef optreden.
Bonisolli heeft het aan de stok met Lehár.
Bonisolli “kleurrijk” noemen is net zoiets als de SP van linkse sympathieën verdenken. Toen Bonisolli weer eens in een hoge B bleef hangen (Rigoletto), werd hij uitgejouwd door het Weense publiek. Zijn reactie zou nu onderdeel van het regisseursconcept zijn, maar was destijds zowel adequaat als tamelijk provocerend: hij liet zijn broek zakken.
Hoge C
Toen hij in Il Trovatore een hoge C miste, die overigens nooit in de partituur werd aangetroffen, kwam hij achter het doek vandaan om zijn handelsmerk alsnog aan het publiek te slijten. In een andere Trovatore werd hij weer eens geconfronteerd met een boeroeper: Bonisolli sprong van het toneel en kwam vervaarlijk met zijn zwaard zwaaiend (het zwaard was goed bevallen) op de kritische toehoorder af.
Bonisolli overleed op 30 oktober 2003, op 65-jarige leeftijd, te Wenen.