I Lombardi
Opera de Liège, 23 mei 2023
Muziek: 4,5*
Regie: 2,5*
Reacties zijn welkom, bij voorkeur onder dit artikel en niet op Facebook, waarvan de meeste recensenten geen lid zijn.
De Waalse opera kan terugblikken op een mooie traditie wat betreft minder bekende Verdi-opera’s. Zo zagen we in Luik onze eerste Stiffelio, maakten we er kennis met I masnadieri, Jérusalem, Attila en, eerder dit seizoen, Alzira. We kunnen enkel hopen dat de nieuwe theaterleiding deze traditie voortzet en in de toekomst nog enkele mooie ontdekkingen aan het lijstje toevoegt.
Verdi schreef I Lombardi in 1843 voor de Milanese Scala, een jaar na zijn grote doorbraak in dat theater met Nabucco. Het zou nooit de populariteit van zijn voorganger evenaren, al is er in het vierde bedrijf het koor “O signore, dal tetto natio” dat meer dan eens aan het bekende slavenkoor doet denken.
Als operaliefhebber kunnen we tegen een stootje wanneer het gaat om onwaarschijnlijke libretti. I Lombardi staat wat ons betreft zeer hoog op de lijst van absurde verhalen met een man die eerst zijn broer tracht te vermoorden, iets later zijn broer ombrengt en in het tweede bedrijf plots een hoog vereerde eremiet is in Jerusalem. De tenor is eerst dood, blijkt dan toch nog te leven om vervolgens terug te keren in een droom. Ondanks het feit dat Verdi deze ongerijmdheden tooit met mooie koren, ensembles en aria’s met vurige cabaletta’s, is het dan ook niet verrassend dat het werk nooit tot het standaardrepertoire ging behoren. Enkele jaren na de première herwerkte de componist de opera voor Parijs om tot Jérusalem, een opera die zoals gezegd nog niet zo lang geleden eveneens in Luik te zien was.
We kunnen ons inbeelden dat het niet simpel is om I Lombardi op een geloofwaardige manier te regisseren maar we durven toch denken dat er meer mogelijk is dat wat Sarah Schinasi ons voorschotelde. Zelden zagen we dergelijke tot in het uiterste gedreven statische voorstelling waarbij zelfs het koor op een soort van platform op en af de scène gereden werd en de zangers op een rijtje quasi onbeweeglijk hun zangteksten brachten. Het toeval wil dat we enkele dagen eerder in Berlijn een twintig jaar oude productie van Puccini’s Manon Lescaut zagen waarin onze landgenoot Gilbert Deflo met gelijkaardige middelen, een toneel omgeven door witte panelen aangevuld met wat rekwisieten en historische kostuums, een heerlijk emotioneel doorleefde voorstelling wist te creëren. Wat ons betreft had de Luikse I Lombardi net zo goed concertant kunnen doorgaan.
Elk nadeel heeft echter ook zijn voordeel. In dit geval betekent dit dat de zangers zich geen zorgen dienden te maken over moeilijke regieaanwijzingen en zich volop konden concentreren op hun zangpartijen. En het is ook op dat punt dat de voorstelling in de Luikse opera echt wist te schitteren, vooral dankzij het duo Georgische protagonisten.
De sopraan Salome Jicia is geen onbekende in Luik, we hoorden haar al in opera’s van Rossini. We waren aangenaam verrast door de manier waarop ze de rol van Giselda, niet een van de minste, beheerste. Ze gaf een lyrischer interpretatie van de rol dan de meeste van haar collega’s maar wist ook op de dramatische momenten voldoende vocaal gewicht en temperament in de schaal te werpen. Hier en daar een wat minder fraaie topnoot kunnen we haar probleemloos vergeven!
Haar landgenoot de Goderdzi Janelidze is zo’n typische donkere bas zoals die blijkbaar enkel in de gewezen USSR bestaan. Volumineus maar toch ook in staat tot subtiliteit, indrukwekkend wanneer het kan en bescheiden wanneer het moet, we kunnen niet genoeg superlatieven vinden voor deze man die we graag een keer zouden horen in bvb de rol van Attila.
De opera bevat twee rollen voor tenor. Als Oronte hoorden we de 62-jarige Mexicaan Ramon Vargas. We hoorden hem voor het eerst zowat dertig jaar geleden en zijn nooit echt weggeweest van zijn wat monotone stem met niet echt soepele hoogte. In I Lombardi kan hij echter binnen zijn vocale comfortzone blijven en is zijn prestatie meer dan lovenswaardig. In de wat ondankbare rol van Arvinio, die geen eigen aria heeft, trad de Italiaan Matteo Roma aan, een zanger die met brio zijn partij verdedigde en die we graag opnieuw zouden horen in een rol die hem meer kans geeft om zich te tonen.
Verdienstelijk de andere solisten in rollen die stuk voor stuk episodisch zijn en een prachtprestatie van het koor van de ORW onder de leiding van Denis Segond.
We verbaasden ons nogal over de dirigeerstijl van Daniel Oren die, wild gesticulerend, soms leek te roeien, op andere momenten leek te tennissen en occasioneel toch even de indruk gaf dat hij aan het dirigeren was. Nochtans hoed af voor de “schwung” die hij in het orkest van de ORW liet horen. Dat we Oren af en toe de teksten mee hoorden scanderen tot op de zevende rij nemen we erbij.
Al bij al een muzikaal geslaagde, haast concertante uitvoering van een Verdi-opera die meer verdient dan zijn reputatie doet vermoeden. Maar geldt dat niet voor de meeste van zijn vroege werken?
Mooie recensie. En Gilbert Deflo, tja daar noem je ook wat. Een echte vakman en zeer aimabel mens. Ik heb de eer gehad om meerdere keren met hem samen te werken in prachtige produkties . Het koor van DNO was dol op hem en dan is de helft al gewonnen voor een regisseur , want heb je het koor tegen je, dan kun je wel inpakken met de zomerstof ( zoals we dit te K zo zeggen).